Suriname1 post:x13077848 title x13077848 body Roger Abrahams https://rogerabrahams.nl/ Taal & Geschiedenis & Managuay Fri, 19 Apr 2024 08:56:15 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.2 114995045 Mijn debuutroman: Een maand in Managuay https://rogerabrahams.nl/mijn-debuutroman-een-maand-in-managuay/ https://rogerabrahams.nl/mijn-debuutroman-een-maand-in-managuay/#respond Sat, 24 Feb 2024 15:56:22 +0000 https://rogerabrahams.nl/?p=1703 Na jaren wachten (althans, dat geldt voor mij) is er eindelijk de grote Managuay-roman. Bij uitgeverij Prometheus verscheen op 29 februari 2024 mijn debuut Een maand in Managuay. En in april volgt de tweede druk! Een roman over ambitie, vriendschap, liefde en de Fuego Infierno Volcánico, de heetste chilipeper ter wereld. Klik op de categorieën...

Het bericht Mijn debuutroman: Een maand in Managuay verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>

Na jaren wachten (althans, dat geldt voor mij) is er eindelijk de grote Managuay-roman. Bij uitgeverij Prometheus verscheen op 29 februari 2024 mijn debuut Een maand in Managuay. En in april volgt de tweede druk! Een roman over ambitie, vriendschap, liefde en de Fuego Infierno Volcánico, de heetste chilipeper ter wereld. Klik op de categorieën hieronder voor meer informatie.

Het bericht Mijn debuutroman: Een maand in Managuay verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
https://rogerabrahams.nl/mijn-debuutroman-een-maand-in-managuay/feed/ 0 1703
Het Latijn van India: Sanskriet, een dode taal die leeft https://rogerabrahams.nl/het-latijn-van-india-sanskriet-een-dode-taal-die-leeft/ https://rogerabrahams.nl/het-latijn-van-india-sanskriet-een-dode-taal-die-leeft/#respond Fri, 05 Jan 2024 08:32:23 +0000 https://rogerabrahams.nl/?p=1672 Sanskriet, een oeroude taal uit Azië, is verwant aan het Nederlands. Het ‘Latijn van India’ maakt een opvallende comeback – mede dankzij een populaire televisieserie uit de jaren tachtig. Wie meer over Sanskriet wil weten, belt met prof. dr. Paul van der Velde. De hoogleraar vergelijkende godsdienstwetenschap aan de Radboud Universiteit in Nijmegen heeft Indiase...

Het bericht Het Latijn van India: Sanskriet, een dode taal die leeft verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
Iconisch werk in het Sanskriet: het epos Mahabharata
Een pagina uit het Indiase epos Mahabharata, uit een 17de-eeuws manuscript. Prins Uttara (rechts) en zijn wagenmenner Arjuna vinden gestolen vee terug

Sanskriet, een oeroude taal uit Azië, is verwant aan het Nederlands. Het ‘Latijn van India’ maakt een opvallende comeback – mede dankzij een populaire televisieserie uit de jaren tachtig.

Wie meer over Sanskriet wil weten, belt met prof. dr. Paul van der Velde. De hoogleraar vergelijkende godsdienstwetenschap aan de Radboud Universiteit in Nijmegen heeft Indiase talen gestudeerd, waaronder Sanskriet, en promoveerde op Middeleeuws Hindi. In Nijmegen geeft hij onder meer colleges Hindi en Sanskriet. ‘Nooit aan grote groepen,’ voegt Van der Velde er fijntjes aan toe.

Waar moeten we Sanskriet van kennen?
‘Studenten Nederlands hadden het vroeger vaak als bijvak. Dit vanwege het vergelijkende element: Sanskriet is een heel oude, Indo-Europese taal. Kenners schrijven het trouwens als ‘sanskrit’. En de klemtoon ligt op de eerste lettergreep: sánskriet. In het Sanskriet zelf heet de taal Sanskrta. Dat betekent gevormd, gecultiveerd. Het tegenovergestelde is prakrit: volks.’

Dus het Nederlands en het Sanskriet hebben dezelfde voorouder?
‘Dat klopt. Ooit moet er een taal hebben bestaan die zich uitstrekte van Europa tot aan India. Die noemen we het Proto-Indo-Europees. Europeanen hebben het bestaan ervan pas ontdekt toen ze zich gingen verdiepen in het Sanskriet en de overeenkomsten zagen met hun eigen talen. Het Germaans, waar het Nederlands uit voorkomt, is al vroeg afgesplitst van het Proto-Indo-Europees. Sanskriet is er redelijk dicht bij in de buurt gebleven. Toch kun je goed merken dat de talen verwant zijn. Ons woord ‘hart’ is in het Sanskriet bijvoorbeeld hrt, uit te spreken als hurt. En ‘wagen’ is vahana. ‘Is’ is as. In ‘worden’ herken je de Sanskriet-wortel wrd, uitgesproken als vurd. ‘Zwerk’ is svarga. Soms kom je in het Sanskriet letterlijk een Nederlands woord tegen.’

Hoe zit het met de grammatica?
‘Typerend voor de Indo-Europese talen is dat ze een uitgebreide grammatica kennen. Denk aan naamvallen, woordgeslachten en werkwoorduitgangen. Veel dingen kun je daardoor ongelooflijk concreet zeggen, maar het maakt die talen moeilijk. Thais en Cambodjaans bijvoorbeeld zijn veel eenvoudiger, zonder een verbuiging van naamvallen of werkwoorden. Het vroege Sanskriet, dat we het Vedisch noemen, kende een werkwoordsysteem dat zo ongelooflijk uitgebreid was dat ook de Indiërs het niet meer wisten.’

Geef eens een voorbeeld.
‘Ken je klassiek Grieks? Daarin bestaat de aoristus, een variant van de verleden tijd. Die vorm geeft onder meer aan dat iets éénmaal is gebeurd, en niet meerdere keren. Nou, in Vedisch Sanskriet hadden werkwoorden zelfs verschillende uitgangen wanneer de spreker een handeling voor een ander deed of voor zichzelf. Gaandeweg is dat werkwoordsysteem eenvoudiger geworden. Sprekers begonnen steeds meer hulpwerkwoorden te gebruiken. Zo werd het normaal om in plaats van ‘ik ging’ te zeggen: ‘ik ben gegaan’. Dat scheelde een hoop verbuigingen. Dan nog is de hoeveelheid grammatica in het Sanskriet gigantisch. De taal heeft acht naamvallen. Er zijn drie getallen: enkelvoud, meervoud – en tweevoud.’

Sanskriet is dus geëvolueerd uit het Vedisch?
‘Feitelijk is het een kunsttaal. Sanskrietachtige talen zijn lang gesproken, maar zoals we Sanskriet nu kennen, is het gemaakt. Het is de taal die is vastgelegd door Panini, een linguïst die tussen de zesde en de vierde eeuw voor het begin van onze jaartelling in India leefde. In de noordelijke gebieden had je religieuze, hindoeïstische teksten die mondeling werden overgedragen: de Veda’s. Die zijn eeuwen later opgeschreven in een taal die daarom ook wel Vedisch wordt genoemd. Panini heeft in zijn standaardwerk Astadhyayi keuzes gemaakt uit het Vedisch. Zijn variant is het klassieke Sanskriet geworden.’

Werd Sanskriet in heel India gesproken?
‘Oorspronkelijk komt de taal uit Noord-India. Waarschijnlijk leefde daar een belangrijk volk dat Sanskriet sprak. Later is de taal in andere gebieden overgenomen en uiteindelijk werd het de referentietaal van heel India. Ook van het zuiden, dat heel andere talen kende, zoals het Tamil. Die lijken niet op Sanskriet, maar hebben er wel woorden uit geleend.’

Dus de reikwijdte van het Sanskriet zie je terug in andere talen?
‘Tot Indonesië aan toe. Dat geldt voor Sanskriet, maar ook voor Pali, de Indiase taal van het oude boeddhisme. Die twee dienen als referentiekader voor andere talen in heel Zuidoost-Azië. Het Indonesisch heet ook wel Bahasa Indonesia. Bahasa komt van het Sanskriet-woord bhasha, dat ‘taal’ betekent. Het Thais heet Pasa Thai – pasa kent dezelfde herkomst.’

Hoe lang is Sanskriet al een dode taal?
‘Dat weten we niet precies. Boeddha sprak het al niet meer, en die leefde in de zesde of vijfde eeuw voor Christus. Tegen die tijd was het geschreven, gecodificeerde Sanskriet uiteengevallen in verschillende spreektalen, de prakrits. Op een gegeven moment werden in sommige klassieke theaterstukken al meerdere talen gesproken. De figuur van de koning sprak dan Sanskriet, andere personages gebruikten een streektaal.’

Dat klinkt als een taal met een groot prestige.
‘De rol van Sanskriet was vergelijkbaar met die van het Latijn in Europa. Als je wilde dat je tekst serieus genomen werd, schreef je in het Sanskriet. Lokaal bleef je bereik misschien klein, maar ontwikkelde mensen ver weg konden je werken lezen. Theatermakers schreven erin, deskundigen op allerlei vlak, filologen, filosofen.’

Een van de weinige titels die ik ken uit de klassieke Indiase literatuur is de Mahabharata. Is die ook in het Sanskriet geschreven?
‘Inderdaad. De Mahabharata is een klassiek werk. Het is een epos dat het verhaal vertelt van de Bahrata-oorlog, een gewapende strijd tussen twee verwante families. Waarschijnlijk berust het gedeeltelijk op historische gebeurtenissen, maar als genre behoort het tot de mythologieën. Er komen wonderlijke wapens in voor en mensen van negen meter lang, om maar iets te noemen. We denken dat de teksten tussen de derde eeuw vóór en de vierde eeuw na Christus zijn opgetekend. Dat is een behoorlijke geschiedenis, maar sommige delen ervan zijn Vedische hymnes van wel vier- tot vijfduizend jaar oud. Je zou denken: erg lang geleden, dus daar hebben we het niet meer over. In India dus wel.’

Hoe bedoelt u?
‘In Europa is Latijn al lang passé, maar in India is Sanskriet tot op de dag van vandaag invloedrijk. Als je Hindi spreekt en je gebruikt leenwoorden uit het Sanskriet op de juiste manier, dan springen mensen in de houding. Dan laat je zien dat je niet van de straat bent. Hier moet ik een populaire televisieserie uit de jaren tachtig noemen: Mahabharat. Dat was een verfilming van de Mahabharata. Iedereen in India keek ernaar. Je kon in New Delhi over een uitgestorven Connaught Circus lopen [een van de drukste gebieden van de Indiase hoofdstad, ook wel Connaught Place of Rajiv Chowk genoemd, red.] als ze werd uitgezonden. Het Hindi dat de acteurs in Mahabharat spraken, was heel erg gesanskritiseerd. De serie heeft het taalgebruik van India veranderd.’

De tv-serie Mahabharat (1988) gebruikte veel Sanskriet
Een scène uit de tv-serie Mahabharat (1988). Kroonprins Duryodhana (rechts) spreekt koning Jayadratha aan op zijn gedrag. Kijk de scène hier

In welk opzicht?
Mahabharat heeft ervoor gezorgd dat heel normale woorden uit het Hindi zijn vervangen. Ik heb veertig jaar geleden Hindi geleerd, dus vóór Mahabharat [dat in 1988 op de buis verscheen, red.]. De taal bevatte woorden uit het Urdu, Arabisch en Perzisch. Maar die zijn aan het verdwijnen. Ze worden vervangen door termen uit het Sanskriet. Nieuwe, moderne woorden, afkomstig uit een dode taal. Sanskriet wordt steeds populairder. Indiërs leven met hun geschiedenis, hè. Het is vrij gewoon dat iemand zijn stamboom kent en alle personen daarin kan opnoemen, tot duizend jaar geleden. In Nederland komen we meestal niet verder dan drie generaties.’

In het Nederlands en andere Westerse talen zijn ook nieuwe woorden gevormd op basis van Latijn of Grieks.
‘Je bedoelt ‘telefoon’ en zo. Dat hebben ze in India ook gedaan. Een telefoon heet in het Hindi officieel dur bhasha. Dur betekent afstand, bhasha betekent taal. ‘Taal op afstand’ dus. Een televisie is dur darshan: ‘afstand’ en ‘beeld’. Niemand gebruikt het, hoor. Iedereen zegt ‘tievie’.’

Sanskriet is dus een dode taal die nog steeds wordt gebruikt.
‘Zeker. Het Sanskriet heeft status. Daarmee laat je zien dat je gecultiveerd bent. En hoewel de federale overheid alleen Hindi en Engels gebruikt, is Sanskriet een van de officiële talen van India. Wil je een groot bereik hebben, dan moet je in het Sanskriet schrijven. Nog steeds. Dat doe ikzelf ook: ik heb een poëziebundel uitgebracht, met gedichten over de schoonzus van de boeddha.’

Het bericht Het Latijn van India: Sanskriet, een dode taal die leeft verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
https://rogerabrahams.nl/het-latijn-van-india-sanskriet-een-dode-taal-die-leeft/feed/ 0 1672
Deze Franstalige immigrant drukte zijn stempel op de Nederlandse cultuur https://rogerabrahams.nl/deze-franstalige-immigrant-drukte-zijn-stempel-op-de-nederlandse-cultuur/ https://rogerabrahams.nl/deze-franstalige-immigrant-drukte-zijn-stempel-op-de-nederlandse-cultuur/#respond Sat, 09 Dec 2023 12:15:02 +0000 https://rogerabrahams.nl/?p=1656 Christoffel Plantijn (ca. 1520–1589) runde de grootste drukkerij ter wereld. De Franstalige immigrant uit Antwerpen speelde een belangrijke een rol in de Nederlandse cultuurgeschiedenis, met name vanwege zijn baanbrekende woordenboeken.  Antwerpen, 1550 Antwerpen, 1550. Uit alle hoeken van de Nederlanden, en ver daarbuiten, stroomde het volk naar de bruisende Brabantse metropool. Al jaren. De havenstad...

Het bericht Deze Franstalige immigrant drukte zijn stempel op de Nederlandse cultuur verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
Christoffel Plantijn (ca. 1520–1589) door Peter Paul Rubens. Museum Plantin-Moretus

Christoffel Plantijn (ca. 1520–1589) runde de grootste drukkerij ter wereld. De Franstalige immigrant uit Antwerpen speelde een belangrijke een rol in de Nederlandse cultuurgeschiedenis, met name vanwege zijn baanbrekende woordenboeken. 

Antwerpen, 1550
Antwerpen, 1550. Uit alle hoeken van de Nederlanden, en ver daarbuiten, stroomde het volk naar de bruisende Brabantse metropool. Al jaren. De havenstad aan de Schelde telde inmiddels 100.000 inwoners – na Parijs was geen stad benoorden de Alpen zo groot. Er was werk, er was handel, er was industrie. Engels wol en laken werden via de haven over de rest van het continent verspreid, net als specerijen uit de pas ontdekte koloniën in de Nieuwe Wereld. In de stad woonden diamantbewerkers, zijdewevers en suikerraffineerders. Er was een beurs – uniek in Europa – waar bankiersfamilies zakendeden met papieren in plaats van muntgeld.

De Middeleeuwen waren voorbij, een nieuw tijdperk diende zich aan. Antwerpen was een plek van ongekende mogelijkheden. Dat zag ook een dertigjarige Fransman, die kort tevoren was gearriveerd. ‘Boven andere plaatsen koos ik (…) Antwerpen als woonplaats. Want ik vond dat geen enkele andere stad ter wereld meer voordelen bood voor het ambacht dat ik toen begon,’ zou deze Christoffel Plantijn later noteren. Hij ging een glorieuze carrière tegemoet, weten we uit De woordenaar (2014, uitgeverij Balans), de biografie die Sandra Langereis over hem schreef.

De boekbinder
Christoph Plantin kwam uit de buurt van Tours. Zijn moeder was gestorven aan de pest, zijn vader had hij sinds zijn veertiende niet meer gezien. Hij had het vak van boekbinder en boekdrukker geleerd en brandde van ambitie om een eigen onderneming te beginnen. Met zijn vrouw Jeanne trok hij naar Antwerpen, waar de boekenbranche explosief groeide. Van alle drukkers in de zeventien Nederlandse gewesten had de helft zich in de Scheldestad gevestigd. Hun vak was enorm kapitaalintensief, maar in dit deel van Europa konden relatief veel mensen lezen en schrijven. Door de vele steden waren er arbeidskrachten zat en voor een luxueus ambachtsproduct als een boek telde Antwerpen genoeg rijke afnemers.

De eerste drukpers
Plantin, die zijn naam vernederlandste naar Christoffel Plantijn (of verlatijnste naar Christophorus Plantinus) bezat geen kapitaal. Evenmin kon hij leunen op het netwerk van zijn familie. Wel beschikte hij over een commercieel instinct. Na een aantal jaren handelen in boeken, kaarten en kanten stoffen schafte hij in 1555 zijn eerste drukpers aan: het geboortejaar van drukkerij en uitgeverij Officina Plantiniana. Het eerste werk waarmee hij naam maakte op de internationale boekenmarkt was een fraai geïllustreerd boekje over de uitvaart van keizer Karel V, de landsheer die in 1558 overleed. Plantijn begon onmiddellijk met zijn pogingen geld los te peuteren bij de nieuwe machthebber, Karels zoon Filips II – contacten leggen was een van zijn talenten.

Commercieel inzicht
Zijn andere lagen op het gebied van kwaliteit. Plantijn betrok letters bij de beste, trendsettende ontwerpers in Parijs, waar zijn bedrijf een filiaal had. Claude Garamond was misschien wel de beroemdste: hij geldt als de stamvader van de romeinletter, zoals Times New Roman, en het lettertype dat zijn achternaam draagt is eveneens beschikbaar in Word. Ook publiceerde Plantijn boeken over de talrijke wetenschappelijke ontdekkingen die in zijn tijd werden gedaan, zoals het anatomische standaardwerk van Andreas Vesalius. Hij nam een groot financieel risico door ze rijkelijk te illustreren met dure kopergravures, maar zijn uitgeverij werd er beroemd mee. Daarnaast bespeelde Plantijn verschillende doelgroepen. Zo drukte hij in 1565–1566 een Hebreeuwse bijbel: in Hebreeuwse letters dus en bedoeld voor joodse lezers. Hij bracht het boek in verschillende gedaantes op de markt, zowel in luxueus grootformaat als in pocketeditie. De bijbel verkocht goed en vond zijn weg naar joodse gemeenschappen van Oost-Europa tot aan Marokko.

De boekhandel van Plantijn in Antwerpen (anoniem, ca. 1886, prent naar tekening van Charles Tichon, naar schilderij van Charles Meer Webb)

Dominantie
Na twee decennia hard werken kende Plantijns uitgeverij zijn gelijke niet, in heel Europa. Kijk maar naar zijn bedrijfspand, De Gulden Passer. Halverwege de jaren zeventig verhuisde hij het naar de Vrijdagmarkt in het centrum van Antwerpen en zette er 22 drukpersen neer. Ter vergelijking: de meeste zestiende-eeuwse drukkerijen, ook die in de belangrijkste boekensteden Parijs en Venetië, hadden er hooguit drie. Terwijl daar ongeveer acht werknemers rondliepen, overzag Plantijn in drukke tijden meer dan vijftig zetters, drukkers en inkters, plus een aantal proeflezers en redacteuren (niet zelden enkele van zijn vijf dochters, die hij inmiddels had, en hun echtgenoten), knechten en winkelbedienden. Zijn drukkerij, de grootste ter wereld, was uitgegroeid tot een toeristische trekpleister. Over zijn positie op de boekenbeurs van Frankfurt, de belangrijkste van Europa, schrijven de historici Andrew Petegree en Arthur der Weduwen: ‘In de jaren 1550–1575 was de Frankfurter Buchmesse vrijwel synoniem met de grote Antwerpse uitgever Christoffel Plantijn.’ (Uit: De boekhandel van de wereld, 2019, Atlas Contact.)

Het eerste woordenboek
Twee meesterwerken van Plantijn verdienen nadere toelichting. De eerste is de publicatie van het eerste Nederlandse woordenboek. ‘Ik ben niet in staat de taal te spreken zoals het betaamt,’ schreef de geboortige Fransman eens over zijn matige beheersing van het Nederlands. Hij miste een woordenboek. Woordenlijsten had je: gedrukte opsommingen van Latijnse woorden, vaak uit een religieuze tekst, met daarachter de vertaling in een volkstaal als Frans of Duits. Plantijn draaide het om en nam het Nederlands als uitgangspunt. Alles wat in het Nederlands gedacht, gezegd en geschreven kon worden, moest in zijn boek komen te staan – de grondslag van de moderne lexicografie. De Schat der Neder-duytscher spraken verscheen in 1573 en geldt als het allereerste volkstalige woordenboek ooit, binnen én buiten de Nederlanden. Er zouden er nog vele volgen. Plantijn introduceerde ook nog eens een typografisch slimmigheidje. Naast het Nederlandse trefwoord stond de vertaling in het Frans, gevolgd door die in het Latijn. De drie talen waren elk gedrukt in een ander lettertype, zodat ze visueel direct van elkaar te onderscheiden waren.

Een latere versie van Plantijns woordenboek Nederlands

Standaardnederlands
Als basis had Plantijn de spreektaal genomen van Vlaanderen en Brabant, waar het politieke, economische en culturele zwaartepunt van de Nederlanden lag. Later zou dat verschuiven naar het noorden, maar zelfs de samenstellers van de ‘Hollandse’ Statenbijbel van 1637, de eerste officiële Nederlandse Bijbelvertaling, raadpleegden de woordenboeken van Plantijn. Ze verleenden diens zuidelijke klankkleur prestige, door woorden te gebruiken als ‘huis’ in plaats van het Hollandse ‘huus’, ‘gij’ in plaats van ‘u’ en ‘wenen’ in plaats van ‘huilen’. Behalve geld verdienen had Plantijn nog een ander doel met zijn woordenboeken. Vanuit zijn werkplaats zag hij de regionale verschillen en hij hoopte de aanzet te geven tot een eenheidstaal, via drukwerk ontwikkeld en gestandaardiseerd, waarmee de inwoners van de zeventien Nederlandse gewesten nader tot elkaar zouden kunnen komen.

Godsdiensttwisten
Plantijns tweede baanbrekende werk vloeide voort uit hét thema van zijn tijd: de godsdiensttwisten. In de loop van de zestiende eeuw waren protesten tegen de katholieke kerk uitgegroeid tot nieuwe geloofsstromingen. De Nederlanden, en zeker Antwerpen, telden een hoop protestanten die de ideeën aanhingen van de Frans-Zwitserse theoloog Johannes Calvijn. Deze calvinisten kwamen geregeld in conflict met Filips II, die zich opwierp als verdediger van het katholieke geloof. Waar de sympathie van Plantijn lag is onduidelijk, maar zowel persoonlijk als professioneel had hij een hekel aan radicalisme. In Frankrijk had hij gezien hoe godsdiensttwisten door geweld waren geëscaleerd en hij hoopte dat zijn nieuwe vaderland de rust zou weten te bewaren.

Polyglotbijbel
In dat licht mag de zogeheten Polyglotbijbel gezien worden, die hij tussen 1568 en 1572 op de markt bracht. Het boek bevatte niet alleen de Latijnse standaardbijbel, maar ook de grondteksten waarop die was gebaseerd: in het Hebreeuws, Aramees, Grieks en Syrisch. Zo kon ieder voor zich de ontwikkeling van het belangrijkste boek in het christendom bestuderen. Zowel katholieken als protestanten misbruikten het woord van God, vond Plantijn, maar studie van de Polyglotbijbel kon hen dichter bij elkaar brengen. Los daarvan ging het om een magnifiek staaltje vakmanschap. De bijbel woog maar liefst 48 kilo en telde 1788 vellen, gedrukt in verschillende alfabetten en lettertypen. Op verzoek van Filips II produceerde Plantijn zes achtdelige exemplaren op peperduur perkament, voorzien van leren boekbanden met het koningswapen erin gestanst. In ruil ontving hij een beperkte subsidie en mocht hij de koning als patroon opvoeren. Plantijns magnum opus is de geschiedenis ingegaan als de Koningsbijbel.

Voorblad uit Plantijns Koningsbijbel

Oorlog
Toen het laatste deel van de drukpers rolde, was het religieuze conflict echter razendsnel uit de hand aan het lopen. Calvinisten hadden in Antwerpen en elders een Beeldenstorm doen woeden, die door Filips II keihard was bestraft, waarop de Nederlanden onder leiding van Willem van Oranje in opstand waren gekomen tegen hun koning. De Tachtigjarige Oorlog was in volle gang. Antwerpen kreeg het zwaar te verduren. Hoewel katholieken en calvinisten probeerden samen te leven in een zogeheten religievrede, radicaliseerden beide groepen en trokken de laatsten aan het langste eind. Antwerpen werd een prooi voor het koninklijke leger. Dieptepunt was de Spaanse Furie: soldaten van Filips II, van wie velen al jaren geen soldij hadden ontvangen, drongen in 1576 de stad binnen en gingen vier dagen lang beestachtig tekeer. Er werd geroofd, gemoord en verkracht en het stadhuis ging in vlammen op.

Willem van Oranje op bezoek
Ook De Gulden Passer werd gebrandschat. Plantijn zag zijn uitgeverij bedreigd door alle onlusten. Nu hij Filips II had verloren, zijn grootste klant, wendde hij zich tot de andere partij. De Staten-Generaal, het orgaan waarin de opstandige Nederlandse gewesten zich hadden verenigd (en dat zou uitgroeien tot het bestuur van een onafhankelijke republiek), was neergestreken in Antwerpen. Plantijn verzocht om het monopolie op hun overheidsdrukwerk, en kreeg het. Ook begon hij Oranje het hof te maken, in de hoop hem als mecenas bij enkele uitgaven te betrekken. De belangrijkste edelman van de Nederlanden was in 1577 feestelijk onthaald in Antwerpen – een blaasorkest speelde het Wilhelmus – en zou vijf jaar lang blijven. Op 14 december 1579 bezocht hij De Gulden Passer, in gezelschap van zijn derde echtgenote Charlotte van Bourbon. Plantijn deed een exemplaar van zijn Polyglotbijbel cadeau (tegenwoordig te zien in de Stadsbibliotheek van Haarlem) en trakteerde op een zelfgeschreven lofdicht. Bij wijze van demonstratie liet hij het zetten en een aantal keren afdrukken in zijn werkplaats. Na afloop beloonde Oranje hem met een gouden medaille. Verder ging het niet.

Naar Leiden
Ook in geografische zin paste Plantijn zich aan. In 1583 verruilde hij zelfs zijn geliefde Antwerpen voor Leiden, waar Oranje de eerste universiteit van het noorden had gesticht. Hij vestigde zich met Jeanne in het huis Assendelft in de Breestraat en begon een dochteronderneming, met een wetenschappelijke boekhandel naast het huidige Academiegebouw aan het Rapenburg. De universiteit ontwikkelde zich in rap tempo tot een toonaangevend kenniscentrum in protestants Europa. Plantijn drukte klassieke werken, maar ook de beroemde atlas Spieghel der zeevaerdt van Lucas Waghenaer. Hij gaf De Thiende uit van wiskundige Simon Stevin (waarin deze de invoering van een decimaal stelsel bepleit) en werk van de humanist Justus Lipsius, een goede bekende van hem. Beiden waren verbonden aan de universiteit en kwamen uit de zuidelijke Nederlanden. Overigens arriveerde rond deze tijd ook een voormalige boekbinder van Plantijn in Leiden: Lodewijk Elzevier, die een uitgeversdynastie begon waarnaar de tegenwoordige uitgever Elsevier is vernoemd.

Het einde van Antwerpen
Antwerpen, 1585. Het rampjaar. Nadat Spaanse troepen Gent, Mechelen en Brussel hadden heroverd op de calvinisten, namen ze ook de stad aan de Schelde in. De val van Antwerpen betekende het einde van een periode als centrum van de wereld. Tienduizenden inwoners – veelal welgesteld, calvinistisch en goed opgeleid – trokken naar het noorden en maakten van Amsterdam de rijkste, meest dynamische en machtigste stad op aarde. Het nieuwe Antwerpen, in veel opzichten. In het oude kwam de economie bijna tot stilstand. Ook in De Gulden Passer: direct na de inname door de Spanjaarden draaide er nog maar één drukpers. Plantijn was toen al terugverhuisd, ondanks alles. Vier jaar later telde zijn geliefde stad nog maar 40.000 inwoners. Op een zondag kwam Plantijn terug van de mis, krom van de pijn. Een abces in zijn rechterzij. Na vijf weken in bed verzamelde hij zijn dochters en schoonzonen om zich heen en sprak: ‘Mijn kinderen, bewaar altijd de onderlinge vrede, liefde en eendracht.’ Hij overleed op zaterdag 1 juli 1589. De uitgeverij bleef in familiehanden en zou nog bijna driehonderd jaar bestaan. Aan de Vrijdagmarkt huist tegenwoordig het Museum Plantin-Moretus. De oudste bewaard gebleven drukpers ter wereld valt er nog altijd te bewonderen.

Dit artikel verscheen eerder in de VARAgids

Het bericht Deze Franstalige immigrant drukte zijn stempel op de Nederlandse cultuur verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
https://rogerabrahams.nl/deze-franstalige-immigrant-drukte-zijn-stempel-op-de-nederlandse-cultuur/feed/ 0 1656
Nieuw-Amsterdam en de inheemse Amerikanen: ‘Zij genezen ook gonorroe’ https://rogerabrahams.nl/nieuw-amsterdam-en-de-inheemse-amerikanen/ https://rogerabrahams.nl/nieuw-amsterdam-en-de-inheemse-amerikanen/#respond Sat, 20 May 2023 18:16:12 +0000 https://rogerabrahams.nl/?p=1622 Nieuw-Amsterdam, het latere New York, kwam in de zeventiende eeuw tot bloei dankzij het contact met de lokale bevolking. ‘Het was big business,’ zegt historicus Russell Shorto over de Nederlandse handelspost. Als je Adriaen van der Donck uit Nieuw-Amsterdam mag geloven, zagen de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika eruit ‘overeenkomstig de gemiddelde en goedgebouwde mens bij...

Het bericht Nieuw-Amsterdam en de inheemse Amerikanen: ‘Zij genezen ook gonorroe’ verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
Schepen voor de kust van Nieuw-Amsterdam, ca. 1660
Gezicht op Nieuw-Amsterdam (Nieuw Amsterdam ofte nue Nieuw Iorx opt’t Eylant Man, anoniem, ca. 1660. Rijksmuseum)

Nieuw-Amsterdam, het latere New York, kwam in de zeventiende eeuw tot bloei dankzij het contact met de lokale bevolking. ‘Het was big business,’ zegt historicus Russell Shorto over de Nederlandse handelspost.

Als je Adriaen van der Donck uit Nieuw-Amsterdam mag geloven, zagen de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika eruit ‘overeenkomstig de gemiddelde en goedgebouwde mens bij ons in Nederland.’ Hun huizen waren zo knap geconstrueerd, dat ze ‘regen en wind tegenhouden, ook tamelijk warm zijn, maar kamers, salons, zalen, garderobes of kabinetten kennen ze niet.’ Sommige lokale talen leken door ‘verbuigingsklassen en vervoegingen (…) nog het meest op het Grieks.’ Medicijnmannen waren in staat ‘verse wonden en gevaarlijke kwetsuren met bijna geen middelen wonderbaarlijk te genezen,’ en ‘zij genezen ook gonorroe en andere daarop lijkende Venus-vruchten zo makkelijk, dat menige Italiaanse dokter zich hierbij zou schamen.’ Aan het sociale welzijn viel nog wel wat te verbeteren. ‘Het openbaar gezag moet hierbij betrokken worden en ervoor zorgen dat op hiervoor geschikte plaatsen goede scholen voor hun jongeren komen, waar ze onze taal en de basis van de christelijke godsdienst kunnen leren, zodat ze mettertijd elkaar verder kunnen onderrichten en daar plezier in hebben.’

Beschryvinge
Van der Donck (ca. 1618–1655) was een jurist uit Breda die in 1641 naar de kolonie Nieuw-Amsterdam vertrok, het tegenwoordige New York. Hij bestuurde namens een Nederlandse diamanthandelaar een landgoed ten noorden ervan, in het woon- en jaaggebied van Mohawks en Mahikanen (of Mohikanen). Hij raakte geïnteresseerd in de twee inheemse volkeren en leefde gedurende langere tijd met hen. Zijn ervaringen en observaties stelde hij op schrift in het werk Beschryvinge van Nieuw-Nederlant, naast een gedetailleerde opsomming van rivieren, planten en dieren die hij tegenkwam. Leefden de kolonisten in dat stukje Nederland aan de overzijde van de Atlantische Oceaan dan in vrede met de hun omringende etnische groepen? Zo simpel is het niet, blijkt uit het antwoord van Russell Shorto.

Ingewikkeld
‘Ze onderhielden een erg ingewikkelde relatie. Het was een botsing van culturen. Je had ruzies en oorlogen, met daarna onderhandelingen en vredesverdragen die beloofden dat er nooit meer problemen zouden komen. En dan ging het weer mis.’ Shorto is de Amerikaanse journalist en historicus die Van der Donck aan de vergetelheid ontrukte door hem een hoofdrol te geven in The Island at the Center of the World (2005), de bestseller die bij ons verscheen onder de titel Nieuw Amsterdam. De oorsprong van New York – een bij vlagen als een roman geschreven non-fictieboek. Shorto staat ons telefonisch te woord vanuit zijn werkkamer bij de New-York Historical Society, een museum gelegen aan Central Park, waar hij directeur is van het door hem opgerichte New Amsterdam Project. Ook werkt hij voor het New Netherland Institute, een ideële organisatie. Beide instellingen richten zich op het vergaren en verspreiden van kennis omtrent de Nederlandse wortels van New York.

Beverbont
Die liggen er vooral dankzij de handel met de inheemse bevolking, zegt Shorto. ‘De Nederlanders en de Native Americans waren zakenpartners, met name in de bonthandel. Die was erg belangrijk. Voor ons is het moeilijk voor te stellen, maar in een eeuw zonder centrale verarming waren bont en vilt, met name van bevers, zeer waardevol.’ Ook als statussymbool: hoeden van vilt waren peperduur. In Noord-Amerika stuitten Nederlandse handelaars op een welhaast onuitputtelijke bron. Lokale jagers leverden de huiden, die werden doorverkocht op de Europese markt. Maar liefst 80.000 stuks vonden in 1648 via Nieuw-Amsterdam hun weg naar het oude continent. Short: ‘Het was big business.’

De VOC
Hoe kwamen Nederlanders in die uithoek terecht? Min of meer toevallig. In de zestiende en zeventiende eeuw bleek de wereld van de Europeanen veel groter dan gedacht. Portugezen en Spanjaarden voeren als eersten naar verre oorden en verdienden kapitalen met respectievelijk specerijen in Azië en goud en zilver in Noord- en Zuid-Amerika. Nederland, oftewel de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën, was met Spanje in de Tachtigjarige Oorlog (1568–1648) verwikkeld. De onafhankelijkheidsstrijd verliep voorspoedig, zeker toen de Republiek besloot om op eigen houtje om de punt van Afrika te zeilen naar Azië, voor peper, nootmuskaat, kruidnagelen en wat al niet meer. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) spekte de beurs van zakenman en staat.

De ontdekking van ‘Manna-hata’
Toen geruchten de ronde deden over een kortere route naar Azië, om Rusland heen, huurde de Amsterdamse kamer van de VOC de Engelsman Henry Hudson in. De notoir eigenwijze ontdekkingsreiziger zeilde met het schip de Halve Maen, geheel tegen de afspraak in, niet via het noordoosten, maar via het noordwesten – en voer op 11 september 1609 de baai binnen waar de rivier uitmondt die nu zijn naam draagt. ‘Bij elke wind een erg goede haven,’ noteerde zijn stuurman goedkeurend. De zeevaarders verkenden de omgeving, met haar rivieren, visrijke wateren en zichtbaar vruchtbare land. Een rivieroever die ze passeerden noemde de stuurman ‘Manna-hata’: een woord uit de taal van de plaatselijke Lenape-indianen dat ‘heuvelachtig eiland’ betekent, verwijzend naar de beboste heuvels die oprezen achter de rietlanden aan de kust. Hudson en zijn mannen ontmoetten ‘erg vriendelijke mensen’ die oesters, bijlen en tabak te koop aanboden – en huiden. 

Steunpunt
Het scheepsjournaal van Hudson kreeg in de Republiek een enthousiaste ontvangst. Kooplieden zagen een continent met potentie en zetten koers naar het nog onontgonnen gebied. Concurrentie was er amper: de Engelsen hadden iets zuidelijker, in Virginia, een wankel bruggenhoofd opgericht en zouden pas tien jaar later in het noorden arriveren. De Fransen zaten verder weg, in het huidige Canada. Bij het aflopen in 1621 van de wapenstilstand met Spanje, het Twaalfjarig Bestand, kwam er belangstelling voor een permanente handelspost. De Republiek zou weer gaan vechten, ook op zee. Zou het niet slim zijn om oorlog en handel te combineren? De nieuwe West-Indische Compagnie (WIC) kon de Spanjaarden in het Caribisch gebied en Zuid-Amerika bestrijden, onder meer vanuit een steunpunt in Noord-Amerika.

Nieuw-Nederland
Zo waagden halverwege de jaren 1620 enkele tientallen kolonisten de drie maanden durende oversteek. Ze voeren tussen het Staten Eylandt (vernoemd naar de Staten-Generaal van de Republiek, nu Staten Island) en het Lange Eylandt (Long Island) de baai binnen en vestigden zich na een kleine omzwerving op het zuidelijkste puntje van dat andere eiland, Manhattan. Nieuw-Amsterdam was geboren. Het maakte deel uit van Nieuw-Nederland, een territorium dat zich uitstrekte van Fort Oranje (nu Albany, hoofdstad van de deelstaat New York) bij de Noort-Rivier (de Hudson) tot aan de Zuydt-Rivier (de Delaware) en omvatte geheel of gedeeltelijk de tegenwoordige staten New York, New Jersey, Connecticut, Pennsylvania en Delaware. Het brede pad dat van de zuidpunt van Manhattan naar het noorden liep, heet nu Broadway. In het landbouwgebied net buiten de nederzetting, de bouwerij (Bowery), kwam de latere directeur-generaal van de kolonie te wonen. Deze Peter Stuyvesant was ook degene die een beschermende wal liet aanleggen, ter hoogte van het huidige Wall Street.

De zogenaamde Jansson-Visscher-kaart, die Van der Donck rond 1650 in de Republiek heeft laten drukken. Centraal staat ”t Lange Eylandt’, met links ervan Manhattan (Kaart van de noordoostkust van Amerika, met een gezicht op Nieuw-Amsterdam, anoniem, 1684. Rijksmuseum

De eerste smeltkroes
Van begin af aan krioelden in Nieuw-Amsterdam de volkeren door elkaar heen. Voor het gemak spreken we hier van Nederlanders, maar het merendeel van de eerste kolonisten bestond uit Walen, en je had er Vlamingen, Duitsers en Engelsen. Ze aanbaden de goden die ze wensten. Inheemse groepen als de Wickquasgeck, Montauk of Housatonic joegen in de buurt en kwamen op bezoek. ‘Mak als lammetjes’ noemde Catalina Trico ze, een vroege inwoonster van Nieuw-Amsterdam. Toch ging het niet altijd goed. ‘Niemand mag de indianen enig leed, geweld, bedrog of smaad aandoen,’ had de WIC weliswaar verordonneerd, maar daar hadden sommige kolonisten lak aan. De Mohawks aten op hun beurt een zekere Tymen Bouwensz op, nadat deze in een gewapend conflict partij gekozen had voor de rivaliserende Mahikanen.

De aankoop van Manhattan
Een van de meest fameuze transacties betrof de aankoop van Manhattan in 1626. Die werd beklonken door Peter Minuit, een Nederlandse commandant uit de beginperiode, en vertegenwoordigers van vermoedelijk de noordelijke tak van de Lenape-indianen. De koopakte is er niet meer. Wel schreef een regeringsfunctionaris in november van dat jaar aan zijn superieuren: ‘Ze hebben het eiland Manhattes van de wilden gekocht, voor een waarde van 60 gulden.’ We denken weleens dat de Nederlanders de indianen bedotten voor een paar spiegels en kralen, maar volgens Shorto zat de werkelijkheid anders in elkaar. ‘De inwoners van Nieuw-Amsterdam snapten dat de Lenape geen onroerend goed verkochten. Ze gingen een alliantie aan.’ De overeenkomst – en zo werden er in Nieuw-Nederland honderden afgesloten – hield in dat de Nederlanders op Manhattan mochten wonen, in ruil voor militaire bijstand aan de Lenape, mocht dat nodig zijn. Ondertussen bleven de indianen het eiland gebruiken, met name in het jachtseizoen. ‘Dit soort overeenkomsten werd bezegeld met geschenken. De Nederlanders hebben dus geen zestig gulden overhandigd, maar dingen die de Lenape konden gebruiken, zoals potten en messen.’ Dat de koop zwart op wit gezet werd, diende een ander doel: zo kon aan Europese rivalen bewezen worden dat een gebied al vergeven was.

Eenzijdig beeld
Helaas geven de archieven van Nieuw-Nederland alleen de Europese blik weer, zegt Shorto. Hoe de oorspronkelijke Amerikanen tegen de nieuwkomers aankeken, is veel minder bekend. ‘We weten dat sommige Lenape-groepen over orale archieven beschikken. Westerse historici richten zich daar traditioneel niet op, omdat je mondeling overgeleverde verhalen maar moeilijk kunt verifiëren. Ik deed dat ook niet, toen ik bijna twintig jaar geleden mijn boek schreef. Nu zou ik veel beter kijken naar dat soort bronnen.’ Ook zou Shorto naar eigen zeggen meer aandacht besteden aan slavernij, een onderwerp dat – zeker in de VS – in de geschiedschrijving een veel grotere rol is gaan spelen. Wat op dit vlak opvalt aan de nederzetting uit zijn boek, is dat die zowel tot slaaf gemaakte Afrikanen herbergt als vrije ex-slaven. Een kwestie van plaats en tijd, legt de historicus uit.

Slavernij
‘De vorm van slavernij waar wij nu aan denken, met massale dwangarbeid op plantages in het zuiden van de VS, bestond toen nog niet. De eerste Afrikanen arriveerden in Nieuw-Amsterdam per ongeluk, in 1621. Ze zaten als vracht op een Spaans schip dat in de Cariben was buitgemaakt door de WIC. De Compagnie moest vervolgens bedenken wat te doen en maakte hen tot slaaf.’ In de archieven van Nieuw-Amsterdam zijn Afrikanen te vinden die als slaaf aan het werk werden gezet, maar ook mensen die voor de rechter hun zaak bepleitten, in vrijheid werden gesteld en een stuk land kregen toegewezen. In de halve eeuw dat Nieuw-Amsterdam bestond, ontwikkelde zich tegen het einde een strikter onderscheid. ‘Pas nadat de Engelsen de macht hadden overgenomen in de kolonie, ontstonden de wetten die Afrikaanse dwangarbeiders tot mindere mensen maakten.’ Dat de Nederlanders heilige boontjes waren, voert te ver: er was simpelweg nog geen beleid, het was te vroeg.

Commerciële machine
Sinds de publicatie van zijn boek zijn meer historische gegevens over Nieuw-Amsterdam aan de oppervlakte gekomen, zegt Shorto. Ze sterken hem in de opvatting dat de handelspost aan het eind van de Nederlandse periode een geoliede, commerciële machine was. Van heinde en verre op het onmetelijke continent kwamen de jagers naar Manhattan om huiden van bevers, otters en nertsen aan te bieden, die nadien naar Europa werden vervoerd. Zelfs kooplui uit de Engelse buurkolonies verscheepten hun goederen liever via Nieuw-Amsterdam, omdat de tarieven er lager waren en de haven efficiënter functioneerde. Tabak uit Virginia werd verwerkt tot melanges met verschillende smaken en prijzen, die in speciale verpakkingen de overtocht maakten naar Amsterdam. Manhattan had zich ontwikkeld tot knooppunt in een wereldwijd handelsnetwerk, van Nederland naar West-Afrika naar Brazilië en het Caribisch gebied, vervolgens naar Nieuw-Amsterdam en terug naar Europa. ‘Met Stuyvesant als tussenpersoon hadden de kooplieden een systeem uitgedokterd dat werkte,’ zegt Shorto. ‘De Engelsen waren daar jaloers op. Zij wilden het hebben.’

Het einde
Op 27 augustus 1664 dwongen vier Engelse fregatten Nieuw-Amsterdam tot overgave. Een jaar later heette de nederzetting New York. Even, tijdens de Derde Engelse Oorlog (1672–1674), heroverden de Nederlanders de handelspost weer, maar uiteindelijk legden ze zich neer bij wat onvermijdelijk leek. Engeland had hen overtroefd en zou uitgroeien uit tot de nieuwe wereldmacht. Toch ziet Shorto de relatief korte, Nederlandse periode als bepalend voor het latere New York en daarmee voor de VS. ‘De erfenis van Nieuw-Amsterdam is drieledig: watermanagement, tolerantie en kapitalisme. Het is geen toeval dat Wall Street in New York ligt.’ We maken een eind aan het gesprek: Shorto moet naar het vliegveld. Hij gaat in Nederland een voorstelling bezoeken van de musical Soldaat van Oranje, waarvan de producenten, internationaal denkende kooplieden kennelijk, een musicalversie hopen te maken van Shorto’s boek. En Adriaen van der Donck? Hij wist voor de Nieuw-Amsterdammers burgerrechten los te peuteren – vrijheid van godsdienst, vrije handel, vertegenwoordiging in het bestuur – die zelfs in New York bleven voortbestaan. De dood vond hij vermoedelijk in september 1655 op zijn boerderij, net ten noorden van Manhattan, tijdens aan aanval door Susquehannock-indianen. 

Dit artikel verscheen eerder in de VARAgids.

Zie ook: Nieuw-Amsterdam. De oorsprong van New York van Russell Shorto

Het bericht Nieuw-Amsterdam en de inheemse Amerikanen: ‘Zij genezen ook gonorroe’ verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
https://rogerabrahams.nl/nieuw-amsterdam-en-de-inheemse-amerikanen/feed/ 0 1622
Het Palmhoutwrak: hoe een 17de-eeuwse jurk tot goudkoorts leidde https://rogerabrahams.nl/het-palmhoutwrak-hoe-een-17de-eeuwse-jurk-tot-goudkoorts-leidde/ https://rogerabrahams.nl/het-palmhoutwrak-hoe-een-17de-eeuwse-jurk-tot-goudkoorts-leidde/#respond Fri, 31 Mar 2023 13:30:00 +0000 https://rogerabrahams.nl/?p=1605 Uit een gezonken schip bij Texel kwam in 2014 iets wonderlijks tevoorschijn: een jurk uit de zeventiende eeuw. De driedelige documentaireserie De jurk en het scheepswrak, vanaf maandag 3 april te zien, toont hoe de vondst uit het zogeheten Palmhoutwrak leidde tot goudkoorts en geruzie tussen sportduikers, wetenschappers en overheidsinstanties. En van wie is het...

Het bericht Het Palmhoutwrak: hoe een 17de-eeuwse jurk tot goudkoorts leidde verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
De jurk in kwestie, tentoongesteld in museum Kaap Skil op Texel

Uit een gezonken schip bij Texel kwam in 2014 iets wonderlijks tevoorschijn: een jurk uit de zeventiende eeuw. De driedelige documentaireserie De jurk en het scheepswrak, vanaf maandag 3 april te zien, toont hoe de vondst uit het zogeheten Palmhoutwrak leidde tot goudkoorts en geruzie tussen sportduikers, wetenschappers en overheidsinstanties. En van wie is het kledingstuk eigenlijk geweest?

‘Ik weet dat de jongens op een gegeven moment zeiden: doet ‘m ’s an.’ Annet van Boven, lid van Duikclub Texel, herinnert zich de jaarlijkse barbecue van 2014. De duikers waren weer naar het wrak gezwommen voor de zuidoostkust van Texel, niet ver van hun clubhuis in Oudeschild. Het Palmhoutwrak noemden ze het, naar de stammen buxus die ze erop gevonden hadden. Ze waren teruggekomen met iets wat voelde als een stapel natte kranten, maar wat – na voorzichtig uitspoelen met de tuinslang, uitpluizen en openvouwen – een jurk bleek te zijn. Dat was nog eens iets anders dan oude munten of een kanon. Maar ja, wat moest je ermee? Aantrekken, zo werd in alle joligheid geopperd op de barbecue. Van Boven gniffelt als ze eraan terugdenkt. De situatie was er niet naar. ‘Weet je, sta je daar als enige vrouw, moet ik in mijn ondergoed bij dat ding… Dat doe ik niet.’ Met enige spijt: ‘Nu denk ik: ooo… (…) Het hád gekund, weet je.’

Vliegenvanger
Het was bizar geweest als Van Boven zich inderdaad in de jurk had gehesen. Wat ze op die barbecue van de duikclub niet wist – maar wel in de bovenstaande scène, afkomstig uit de nieuwe NTR-documentaireserie De jurk en het scheepswrak – is dat het om een extreem bijzonder stuk stof ging. Een zijden jurk, vrijwel ongeschonden tevoorschijn gekomen uit een zeventiende-eeuws scheepswrak, uit een periode waaruit nauwelijks kleding bewaard is gebleven. De sportduikers beseften niet wat ze in handen hadden. Nou ja, toch een beetje. Ze belden Corina Hordijk, directrice van het Texelse museum Kaap Skil, om te zeggen dat ze haar iets opmerkelijks wilden laten zien. De maker van de documentaireserie, Arnold van Bruggen, vertelt over de telefoon onder welke omstandigheden Hordijk het kledingstuk aantrof. ‘Zij kwam op die barbecue, bij tafels vol mayonaise en ketchup en barbecuesaus en een enorme hoeveelheid vlees. En daarboven hing die jurk. Naast een vliegenvanger.’

Goudkoorts
De spanning tussen vrolijke onderwaterjutters die op een schat stuiten en ontzette experts die de kostbaarheden proberen te redden staat centraal in het driedelige De jurk en het scheepswrak. Het is een verhaal vol goudkoorts geworden, zegt filmmaker Van Bruggen, en dat komt door die jurk. ‘Het is een magisch ding, dat ieders hoofd op hol brengt,’ vertelt hij geestdriftig. ‘Zo mooi, zo levendig, zo prachtig. Het is onbekend welke kleur de jurk heeft gehad, maar je ziet rood en goud en groen. Al die schitteringen, de borduursels, de rijkdom. Je weet: hier heeft een vrouw in geleefd, die het kledingstuk misschien op de avond voor vertrek in een scheepskist heeft gevouwen.’

Een duiker van Duikclub Texel. Beeld uit De jurk en het scheepswrak

De rede van Texel
Eerst een paar feiten. Het Palmhoutwrak ligt op een plek waar vroeger de zogeheten rede van Texel zich bevond: een ankerplaats voor de kust, waar schepen uit alle windstreken arriveerden en vertrokken. ‘Het Schiphol van de zeventiende eeuw,’ zegt iemand in de serie. Het was een plek van laden en lossen (veel goederen gingen naar Amsterdam, het centrum van de wereldhandel in die tijd), waar schepen van proviand werden voorzien en wachtten op gunstige wind om uit te zeilen. Soms lagen er meer dan honderd boten, sommige maandenlang. Storm kon ze onverhoopt doen zinken. Dan verdwenen ze in de Waddenzee.

Erfgoed
Onder het slib bleef hun lading goed geconserveerd en het is dan ook niet gek dat de overheid een deel van de rede van Texel heeft aangewezen als rijksmonument. Wat daar in zee ligt, is Nederlands erfgoed. Niemand mag het meenemen of beschadigen. Duiken is wel toegestaan, en dat deden de leden van Duikclub Texel dan ook. Al in 2009 maakten ze officieel melding van het schip dat we nu kennen als het Palmhoutwrak. Zo nu en dan zwommen ze ernaartoe, en namen weleens wat mee, zoals ze ook op het strand zouden doen. Vier jaar later, toen forse delen van het wrak bleken te zijn vrijgespoeld van zand en slib, pakten ze het echter groter aan. Zandzuigmachines maakten de weg vrij, een kotter takelde een kanon op en daaronder troffen de duikers talrijke schatten aan, waaronder de jurk.

Gedonder
En toen begon het gedonder. De kostbaarheden (niet alleen de jurk, maar ook bijvoorbeeld een zilveren pronkbeker, een luxueuze toiletset, een oosters tapijt, exclusieve boekbanden en trouwens ook nog een twééde jurk) veroorzaakten een stortvloed van aandacht: van museum Kaap Skil tot de provincie Noord-Holland en van maritiem archeologen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed tot onderzoekers van een in Londen gevestigd instituut voor historische kostuums. De duikers raakten in onderhandelingen verzeild, draaiend om één heikel punt: ze hadden tegen de wet gehandeld, en dat maakte hun vondst illegaal.

De jurk wordt wereldnieuws
‘Ik ben geschokt over de wijze waarop alles naar boven is gebracht,’ stelt een wetenschapper in de serie. De duikers begrepen er niks van. Zonder hen was dat hele wrak toch nooit ontdekt? Uiteindelijk werd besloten dat de duikers alle voorwerpen moesten overdragen aan de provincie, die daarmee de hele collectie legaal maakte. Na twee jaar gesteggel kregen de objecten uit het Palmhoutwrak een tentoonstelling in museum Kaap Skil, dat ze nog steeds in bruikleen heeft. Vanaf dat moment was de jurk wereldnieuws. Half maart nog wijdde The New York Times een artikel aan de jurk die ‘meer dan drie eeuwen lang overleefde op de zeebodem’.

Ergernis
Ook Van Bruggen bezocht de tentoonstelling, en werd betoverd. Hier moet ik een film over maken, dacht hij. Hij begon betrokkenen te benaderen en stuitte al snel op weerstand. Bij de Rijksdienst meende hij ergernis te bespeuren – dat net die éne wereldvondst door sportduikers was gedaan en niet door hen, zoals het hoorde. De illegale achtergrond van de collectie was nog steeds een smet, en dat vonden ook de provincie Noord-Holland en Kaap Skil. Wetenschappers waren bang om op camera iets onzorgvuldigs te zeggen en vreesden dat de jurk uitgerekend in hun handen kapot zou gaan. En dan de duikers. Die koesterden een groot wantrouwen jegens de pers, nog steeds ingegeven door de angst voor gevangenisstraf.

Tot aan de première waren de duikers bang dat ze hun leven in de waagschaal zetten

Onder Texelaars
‘Tot aan de première van de serie, medio maart op Texel, waren ze bang dat ze hun eigen leven in de waagschaal zetten,’ zegt Van Bruggen. De duikers hadden lang rekening gehouden met een inval door de marechaussee. ‘Ze brachten zelfs foto’s en filmpjes in veiligheid in het buitenland.’ De inval vond nooit plaats. Van de duikers kreeg Van Bruggen het voordeel van de twijfel. Hij groeide op Texel op en verhuisde zes jaar geleden, na onder meer een studie geschiedenis in Amsterdam, terug naar het Waddeneiland. ‘Ze zeiden: “We vertrouwen je, omdat je een Texelaar bent. Anders hadden we niet zeker geweten of het in orde zou komen.”’ Hij snapt die nervositeit wel. ‘Ze liggen onder het vergrootglas. Als de duikers nu nog worden betrapt met een vondst die ze niet aan de provincie hebben gegeven, dan komen ze in de problemen. Er staan afspraken zwart op wit.’

Soepel verteld avontuur
Tussen al die partijen door moest Van Bruggen laveren en hij hoopt dat in de serie ieders perspectief aan bod komt. Daarin is hij geslaagd, en zonder een zouteloos geheel op te dissen. De jurk en het scheepswrak is een soepel verteld avontuur, dat ondanks alle personages en instanties prima te begrijpen valt. Hoewel de sympathie van de kijker ogenblikkelijk op het goedbedoelde amateurisme van de sportduikers valt, overtuigt het belang van de wetenschap. Ook bij de Texelaars zelf. ‘De wetenschappers werden gezien als lui ‘van de overkant’, maar ze hebben enorm hun best gedaan. Nu proberen sommige duikers zelfs hun brevet voor maritieme archeologie te halen. Voor als ze weer een wrak vinden.’

Van wie was de jurk?
Naast de documentaireserie bij de NTR is er een game, waarmee spelers door het Palmhoutwrak kunnen duiken. Met Tjitske Mussche maakte Van Bruggen bovendien een vijfdelige podcastserie, waarin hij probeert te achterhalen van wie de door hem bewonderde en inmiddels wereldberoemde jurk nou eigenlijk was. Een definitief antwoord ontbreekt, verklapt hij alvast. ‘Daarvoor moet je het wrak omhooghalen.’ De Engelse hofdame Jane Kerr, eventjes de vermoedelijke eigenares, was het in ieder geval niet.

Oekraïense prinses
Drie resterende theorieën staan nog overeind. Heeft Van Bruggen een favoriet? ‘Niet echt, maar het zou de jurk van een Oekraïense prinses kunnen zijn. Zij was de kleindochter van Kostjantyn Ostrozky, een edelman in het Pools-Litouwse Gemenebest. Hij vocht tegen de Russen, heeft veel voor de oosters-orthodoxe kerk gedaan en probeerde zijn land in westerse richting te ontwikkelen. In Oekraïne wordt hij tegenwoordig gezien als een wegbereider van de nationale identiteit. Dat is zo’n actuele theorie, die is wel echt de mooiste.’

Een gouden knoop uit het Palmhoutwrak, die aan kleding heeft vastgezeten.

WAT ZEGT DE WETENSCHAP?
Maarten van Bommel is hoogleraar conserveringswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en projectleider van het onderzoek naar de collectie uit het Palmhoutwrak. Dat begon in 2016 en loopt nog steeds, met een team van zo’n 40 wetenschappers en studenten. Onder de ruim 1000 objecten die uit het wrak zijn gehaald, bevinden zich ongeveer 250 textielfragmenten. En die zijn uniek, zegt Van Bommel. ‘Omdat er 350 jaar lang niemand heeft aangezeten, verkeren ze in relatief goede staat. De term ‘tijdscapsule’ gebruiken we dan ook vaak.’ De jurk noemt hij een van de hoogtepunten, maar ook een cape en een gewaad dat mogelijk een kaftan uit het Ottomaanse Rijk is.

En een tweede jurk. Die verkeert in mindere conditie, maar is waardevoller dan het exemplaar dat zo vaak in de media heeft gefigureerd (en waar documentairemaker Van Bruggen gebiologeerd door raakte). ‘Dat was waarschijnlijk een crèmewitte japon, met zilverdraad in het weefsel verwerkt, die voor heel bijzondere gelegenheden werd gebruikt, zoals een kroningsplechtigheid.’ Het kan ook een bruidsjurk zijn geweest. Twee andere deelcollecties die Van Bommel als speciaal betitelt, zijn een set boekbanden waarvan het papier is vergaan (‘waarschijnlijk eigendom van een adellijke familie uit het toenmalige Pools-Litouwse Gemenebest’) en een reeks zilverobjecten, waarvan de functie in sommige gevallen onduidelijk is.

De tweede jurk werd waarschijnlijk voor heel bijzondere gelegenheden gebruikt, zoals een kroningsplechtigheid

Thijs Coenen, bij het Palmhoutwrak betrokken als maritiem archeoloog van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, wil eerst een voorbehoud maken. ‘Heel stellige uitspraken kan ik niet doen. Er is een grote en bijzondere collectie voorwerpen uit het wrak gehaald, maar ze vormde niet de hoofdmoot van het schip. Wat in het ruim zat, ligt er nog in.’ Wel staat vast dat het Palmhoutwrak een groot, zeegaand schip geweest moet zijn. Het is gezonken tussen 1645 en 1660. Omdat het daarnaast een grote variëteit aan goederen bevat, vermoedt Coenen dat het op de rede van Texel een inkomend schip was uit de zogeheten Straatvaart. ‘Dat waren schepen die door de Straat van Gibraltar gingen om handel te drijven in het Middellandse Zeegebied. Gevaarlijk, want de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was in oorlog met Spanje, soms ook met Engeland, en voor de Noord-Afrikaanse kust voeren Barbarijse piraten.’ Schepen trokken dan ook zwaar bewapend die kant op, vaak in een konvooi.

Wat deed die jurk dan op zo’n boot? ‘Interessant is dat de rood-bruine jurk, maar ook de zogenoemde bruidsjurk, al dertig jaar niet in de mode was toen het schip zonk. Het zou kunnen dat de jurken verhandeld werden, want stof was ontzettend duur. Let wel: dit is pure speculatie.’ Wellicht gold hetzelfde voor de verzameling boeken. ‘Een kenmerk van straatvaarders is dat ze niet op één haven voeren, maar verschillende havens afgingen en overal wat oppikten en verkochten.’ Aanvullend onderzoek naar het Palmhoutwrak staat momenteel niet op de planning, zegt Coenen. ‘Natuurlijk jeuken mijn handen, maar het heeft met geld en prioriteiten stellen te maken. En mankracht: vergeet niet dat nog steeds gewerkt wordt aan de spullen die de duikers tussen 2014 en 2016 naar boven hebben gehaald. Wie weet, over een paar jaar.’ Over het Palmhoutwrak is inmiddels steigergaas gespannen, om de inhoud te bewaren. Zo kan niemand er meer bij – op een wettige manier, tenminste.

De jurk en het scheepswrak is vanaf maandag 3 april te zien op NPO 2 om 22:20 uur.

Dit artikel verscheen eerder in de VARAgids.

Het bericht Het Palmhoutwrak: hoe een 17de-eeuwse jurk tot goudkoorts leidde verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
https://rogerabrahams.nl/het-palmhoutwrak-hoe-een-17de-eeuwse-jurk-tot-goudkoorts-leidde/feed/ 0 1605
De zes vermiste schilderijen van Johannes Vermeer https://rogerabrahams.nl/de-zes-vermiste-schilderijen-van-johannes-vermeer/ https://rogerabrahams.nl/de-zes-vermiste-schilderijen-van-johannes-vermeer/#respond Sat, 11 Feb 2023 15:02:07 +0000 https://rogerabrahams.nl/?p=1590 In het Rijksmuseum loopt momenteel de grootste Johannes Vermeer-expositie aller tijden. De Amsterdamse instelling toont liefst 28 werken van de Hollandse meester uit Delft – maar 6 zijn er kwijt. Pieter Roelofs, hoofd schilder- en beeldhouwkunst van het Rijksmuseum, vertelde me wat we weten over die verdwenen schilderijen.   Roelofs is niet alleen specialist in zeventiende-eeuwse...

Het bericht De zes vermiste schilderijen van Johannes Vermeer verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
Het concert. Door Johannes Vermeer, ca. 1662–1664. Isabella Stewart Gardner Museum, Boston (VS)

In het Rijksmuseum loopt momenteel de grootste Johannes Vermeer-expositie aller tijden. De Amsterdamse instelling toont liefst 28 werken van de Hollandse meester uit Delft – maar 6 zijn er kwijt. Pieter Roelofs, hoofd schilder- en beeldhouwkunst van het Rijksmuseum, vertelde me wat we weten over die verdwenen schilderijen.  

Roelofs is niet alleen specialist in zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst en een van de samenstellers van de expositie, ook treedt hij op als expert in het televisieprogramma De nieuwe Vermeer. Daarin reconstrueren kunstenaars de vermiste werken van schilder Johannes Vermeer (1632–1675): zes stuks, die zijn zoekgeraakt in de loop van de geschiedenis. Welke zijn het en wat weten we ervan?

Het concert (zie afbeelding hierboven)
‘Dit is het enige verdwenen schilderij waar we beeldmateriaal van hebben. Het geldt als een van de werken waarin Vermeer iets meer afstand neemt. Hij is de kunstenaar van de verstilling, van de kleine, huiselijke taferelen, maar hier zie je drie mensen die samen muziek maken en Vermeer heeft een paar stappen naar achteren gezet, waardoor meer ruimte ontstaat. Het mooie is dat hij speelt met dichtbij en veraf. In die zwart-wit geblokte tegelvloer, bijvoorbeeld. Die heeft hij trouwens zelf toegevoegd. Zulke vloeren kwam je destijds alleen tegen in de hoogste kringen en dit is een tafereel uit de gegoede burgerij. Mooi is ook dat Vermeer elementen heeft gebruikt uit zijn eigen huis. Dat weten we dankzij de boedelinventaris die na zijn overlijden is opgemaakt. Zijn eigen stoelen en tafels heeft hij neergezet in een heel modieuze omgeving, als een soort interieurdesigner avant la lettre. Hij is dus niet in dit specifieke huis gaan zitten om iets na te schilderen, maar heeft in zijn atelier een voorstelling bedacht. Het concert is in 1990 gestolen uit het Isabella Stewart Gardner Museum in Boston. In onze tentoonstellingscatalogus hebben we een oproep geplaatst: weet u iets over de kunstroof, neem dan contact op.’

Interieur met een moeder die het haar van haar kind reinigt, bekend als Moedertaak. Door Pieter de Hooch, ca. 1660–1661 (Rijksmuseum).

Een seigneur die zijn handen wast
‘Dit schilderij wordt genoemd in een veilingcatalogus uit 1696. Die bevat de collectie van een verzamelaar uit Delft die 20 of 21 schilderijen van Vermeer bezat – een gigantisch aantal. De catalogus spreekt van een werk waarin ‘een Seigneur zyn handen wast, in een doorsiende Kamer, met beelden.’ Een ‘seigneur’ was een man van stand. Die ‘doorsiende Kamer’ betekent dat er een andere kamer op de achtergrond van het schilderij te zien is, óf dat de kijker zich in een ruimte bevindt die vóór het afgebeelde tafereel ligt. Voor zijn doorkijkjes heeft Vermeer waarschijnlijk de schilderijen van Pieter de Hooch bestudeerd, die net als hij in Delft werkzaam was. De Hooch maakte vernieuwende voorstellingen van huiselijke taferelen in interieurs met lichtovergoten doorkijkjes (zie afbeelding hierboven, red.). Met ‘beelden’ wordt hier mensen bedoeld: er zijn slechts twee of drie personen te zien. Een ingetogen werk dus. Sinds de veiling in 1696 is dit stuk nooit meer ergens opgedoken.’

‘Het is dan ook fascinerend om te zien hoe de deelnemers van De nieuwe Vermeer ermee aan de slag zijn gegaan. Er is een groep vrije kunstenaars, die een verdwenen schilderij helemaal op hun eigen manier gestalte mogen geven, bij wijze van spreken met theezakjes of door middel van fotografie. De andere groep bestaat uit meesterschilders, die te werk gaan zoals Vermeer het in zijn tijd zou hebben gedaan. Zij hebben zich helemaal ingegraven in de schilderkunst van de zeventiende eeuw. En in Vermeers kenmerken: het licht dat bijna altijd van links komt, de nadruk op het perspectief, hoe Vermeer speelt met dieptewerking. In dit geval kwamen er bij de meesterschilders overtuigende resultaten uit. Ja, dacht ik, zo had het schilderij er weleens uit kunnen zien.’

Jupiter, Venus en Mercurius
‘Met name in zijn vroege jaren, totdat hij een jaar of 25 was, maakte Vermeer mythologische stukken en grote doeken met Bijbelse taferelen. Daarna schakelde hij over naar de verstilde interieurs. Dit is een schilderij met een verhaal uit de Griekse mythologie. We mogen dus aannemen dat dit een vroeg werk was. We weten dat het heeft bestaan, omdat het in een achttiende-eeuwse bron wordt genoemd. Wat bijzonder is, is dat er een tekening bestaat van een generatiegenoot van Vermeer waar dit verhaal ook op is uitgebeeld. Deze Leonaert Bramer ging in Delft van deur tot deur om schilderijen na te schetsen die in de huizen hingen. Zijn tekening van dit zeldzame onderwerp maakte hij vermoedelijk naar het werk van de Vlaamse kunstenaar Jacques Jordaens, waar Vermeer zich op zijn beurt óók op gebaseerd heeft. Bramer gebruikte die schetsen ter inspiratie voor zijn eigen schilderwerk. Als je kijkt naar zijn tekeningen en ander werk, dan zie je dat hij qua onderwerpkeuze zo nu en dan dicht bij Vermeer staat.’

Een grafbezoeker
‘We blijven in dezelfde hoek met dit schilderij, ‘een graft besoeckende van der Meer’, dat genoemd wordt in de nalatenschap van een kunsthandelaar in het jaar 1657. Uitgebeeld is het verhaal van de drie Maria’s die op paasochtend het graf van Jezus bezoeken en constateren dat het leeg is. Dat was een geliefd onderwerp voor kunstenaars in de zestiende en zeventiende eeuw. De kunsthandelaar woonde in Amsterdam en dat zegt iets over de bekendheid van Vermeer. Vermeer was vier keer hoofdman van het Sint-Lucasgilde, het schildersgilde van Delft. Rond 1660 groeide zijn naamsbekendheid onder kunstliefhebbers in binnen- en buitenland. Hij maakte onderdeel uit van een groep Nederlandse schilders wier ateliers werden bezocht door buitenlandse bezoekers. Er is een reisjournaal bekend van de Franse diplomaat Balthasar de Monconys die bij de schilder langsging. Vermeer moest hem bekennen dat hij geen schilderijen had om te laten zien, waarop de Fransman zelf maar op zoek ging.’

‘Hij stuitte op een bakker die in zijn woonhuis een werk van Vermeer had hangen. Over de prijs van het schilderij schreef hij in zijn reisjournaal dat hij die toch wat aan de hoge kant vond. Vermeers carrière verliep voorspoedig tot aan het Rampjaar 1672, waarin de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd aangevallen door Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen. Behalve schilder was Vermeer namelijk ook kunsthandelaar, en in dat jaar stortte de economie in. Hij raakte zijn handelswaar aan de straatstenen niet meer kwijt en een van zijn belangrijkste begunstigers overleed. Toen ging het snel bergafwaarts. Vermeer kreeg gigantische schulden, belandde in een totale verstandsverbijstering en overleed in 1675. Onder natuurlijke omstandigheden, maar de stress zal een rol gespeeld hebben. Zijn vrouw, Catharina Bolnes, bleef achter met tien thuiswonende kinderen. Zij moest de schuldeisers tegemoetkomen door een deel van de inboedel te verkopen en onder meer Vermeers schilderijen af te staan.’

Gezicht op huizen in Delft, bekend als Het straatje. Johannes Vermeer, ca. 1658–1659 (Rijksmuseum).

Het andere straatje
‘We kennen het Gezicht op Delft en Het straatje, maar in de eerdergenoemde veilingcatalogus uit 1696 wordt ook nog ‘een gesicht van eenige huysen’ vermeld. Wij denken dat dit een schilderij van liggend formaat is dat het midden houdt tussen die twee bekendere werken. Na de veiling is het in de achttiende eeuw nog eens genoemd. Sinds een paar jaar weten we dat het afgebeelde huis op Het straatje hoogstwaarschijnlijk de plek was waar een tante van Vermeer woonde, een halfzus van zijn vader. Vermeer moet er vaak zijn geweest. Het leven speelde zich in zijn tijd veelal af op de grens tussen binnen en buiten – althans, bij de middenklasse, waartoe hij zelf behoorde. Mensen stonden in de deuropening of hingen uit het venster. Het voorhuis dat je ziet was een ruimte waar je gewoon naar binnen kon lopen. Om verder te gaan, had je een uitnodiging nodig. Afgesloten voordeuren kwamen weinig voor. De hogere klassen leidden trouwens wel een meer afgeschermd leven.’

Zelfportret. Door Rembrandt van Rijn, ca. 1628 (Rijksmuseum).

Zelfportret
‘Als je mij zou vragen welke van deze verdwenen werken ik het liefst terugzag, dan was het dit. Een zelfportret, namelijk, waarop we Vermeer in de ogen hadden kunnen kijken. We hadden het aan de gevel van het Rijksmuseum gehangen, als banier bij de tentoonstelling. Nu kennen we alleen de beschrijving, opnieuw van die veiling in 1696: “’t Portrait van Vermeer in een Kamer met verscheyde bywerk’.” Dat ‘bijwerk’ verwijst naar schilderbenodigdheden: een ezel, penselen, een palet, dat soort zaken. Denk aan het geïdealiseerde atelier van De schilderkunst, waarin Vermeer een kunstenaar toont, op de rug gezien. Waarschijnlijk heeft hij ook in dit werk een persoon in opperste concentratie afgebeeld, zoals op Het melkmeisje en de Brieflezende vrouw. Dat is kenmerkend voor Vermeer.’

‘Een bijkomende reden om te vermoeden dat het hier om een zelfportret gaat, is het feit dat Catharina Bolnes na Vermeers dood de grootste moeite heeft gedaan om dit ene schilderij weg te houden van de schuldeisers. Ze haalde het uit de inboedel en zette het op naam van haar schoonmoeder. Uiteindelijk kwam de curator eraan te pas, op last van de stad Delft, en hij beval dat het stuk gewoon moest worden verkocht. Het is wonderlijk dat we van een van de allerberoemdste kunstenaars ter wereld niet weten hoe hij eruitzag. Rembrandt maakte tientallen portretten van zichzelf, van Vermeer kennen we er niet één.’

De overzichtstentoonstelling rond Johannes Vermeer loopt van 10 februari tot 4 juni 2023 in het Rijksmuseum.

Het programma De nieuwe Vermeer is vanaf zondag 12 februari te zien op NPO 1 om 20:25 uur.

Dit artikel verscheen eerder in de VARAgids.

Het bericht De zes vermiste schilderijen van Johannes Vermeer verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
https://rogerabrahams.nl/de-zes-vermiste-schilderijen-van-johannes-vermeer/feed/ 0 1590
De Tachtigjarige Oorlog, een soort Oekraïne https://rogerabrahams.nl/de-tachtigjarige-oorlog-een-burgeroorlog/ https://rogerabrahams.nl/de-tachtigjarige-oorlog-een-burgeroorlog/#respond Tue, 27 Dec 2022 11:27:59 +0000 http://rogerabrahams.nl/?p=1578 De Nederlandse Opstand tegen Spanje was in feite een burgeroorlog, betoogt het boek 1572. Burgeroorlog in de Nederlanden. ‘Willem van Oranje liet het gebeuren,’ stelt auteur Judith Pollmann, hoogleraar in Leiden. De rechteloosheid die ontstond vergelijkt ze met die in Oost-Oekraïne. Volgens de schoolboeken begint de Tachtigjarige Oorlog in 1568, maar u heeft het over...

Het bericht De Tachtigjarige Oorlog, een soort Oekraïne verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
Inname van Den Briel, 1572. Door Jan Luyken, 1698 ((Rijksmuseum)

De Nederlandse Opstand tegen Spanje was in feite een burgeroorlog, betoogt het boek 1572. Burgeroorlog in de Nederlanden. ‘Willem van Oranje liet het gebeuren,’ stelt auteur Judith Pollmann, hoogleraar in Leiden. De rechteloosheid die ontstond vergelijkt ze met die in Oost-Oekraïne.

Volgens de schoolboeken begint de Tachtigjarige Oorlog in 1568, maar u heeft het over een burgeroorlog, die bovendien in 1572 van start gaat. Waar zit het verschil?
‘De vraag wanneer de oorlog begon, is een kwestie van smaak. 1568 is een jaartal dat veel gebruikt werd in het Nederland van de negentiende eeuw. De protestantse bovenlaag had niet zo’n zin om te beginnen bij de Beeldenstorm van twee jaar eerder, want het kapotslaan van beelden door een woedende menigte was niet iets waar men trots op kon zijn. Bovendien was het gevolg van de Beeldenstorm dat de hertog van Alva met zijn leger binnentrok en dat tienduizenden Nederlanders in ballingschap moesten.’

‘Ik gebruik 1566 wél. Het was ook het jaar waarin Nederlandse edelen hun Smeekschrift aanboden aan landvoogdes Margaretha van Parma, om haar te vragen milder om te gaan met de protestanten. Maar in de negentiende eeuw opteerde men liever voor de Slag bij Heiligerlee. Dat was de eerste poging van Willem van Oranje om het conflict met de regering militair op te lossen, en die vond plaats in 1568.’

Aan het eind van 1572 bestond er nog maar één plek waar Willem van Oranje standhield, en dat was Holland.

Wat maakte 1572 zo speciaal? De verovering van Den Briel door de watergeuzen?
‘De eerste poging van Oranje mislukte, maar vier jaar later kwam er toch iets van de grond. Na Den Briel brak de opstand pas goed uit en er ontstond een samenwerkingsverband tussen de prins van Oranje en de Staten van Holland. Die samenwerking zou uiteindelijk een heel grote invloed hebben op hoe Nederland er tegenwoordig uitziet, want ze bleef bestaan en er groeide een republiek uit – al wisten ze dat toen nog niet. In 1572 sprak een aantal Hollandse steden af om samen met Willem van Oranje op te trekken, met een gemeenschappelijke krijgskas. Dit werd het model voor de latere Unie van Utrecht, waarin uiteindelijk zeven soevereine gewesten samenwerkten in zaken van oorlog en vrede. Het is een moment dat achteraf bezien ontzettend belangrijk is gebleken.’

De centrale stelling van het boek, dat u met Raymond Fagel heeft geschreven, luidt dat de opstand tegen Spanje zich alleen consolideerde in Holland omdat zowel de hertog van Alva als Willem van Oranje dat gewest aanvankelijk links lieten liggen. Vertelt u eens hoe dat zit en waarom weten we dat niet al veel langer?
‘Ten eerste vonden de mannen de gewesten Brabant en Vlaanderen gewoon belangrijker. Die waren rijker, het regeringscentrum Brussel lag er, net als de voornaamste bezittingen van Willem van Oranje – hij had een prachtig Brussels stadspaleis, dat in beslag werd genomen. Maar hoe was de situatie aan het eind van 1572? Dat er nog maar één plek bestond waar Oranje standhield, en dat was Holland. In de andere gebieden had hij de handdoek in de ring moeten gooien.’

‘Ten tweede luidt de vraag inderdaad waarom we dat niet eerder hebben bedacht. Zo gaat het, wanneer je de geschiedenis beschrijft vanuit het resultaat en niet vanuit de keuzes die op het moment zelf werden gemaakt. Al tijdens de Tachtigjarige Oorlog begonnen mensen een identiteit te bedenken voor de jonge republiek. De oorlog was een burgeroorlog geweest en dat wees te veel op verdeeldheid. Ook godsdienst verenigde niet alle inwoners, want velen waren nog katholiek. Het verhaal dat de meeste bijval kreeg, luidde: wat hebben wij samen toch geleden onder dat Spaanse regime en wat zijn we blij dat we daarvan zijn verlost.’  

Door dat soort dingen weg te laten werd het een verhaal waar mensen trots op konden zijn.

Gek dat zo’n inzicht nieuw is.
‘Tja. Ik heb tien jaar geleden een project gedaan over herinneringen aan de Tachtigjarige Oorlog, waarin ik onderzocht in hoeverre hij heeft bijgedragen aan het ontstaan van een Nederlands zelfbeeld. Wat bleek: tijdgenoten werden al snel selectief in hun herinneringen. Ze wilden vooral de verheffende verhalen onthouden. Dingen waar ze achteraf niet zo blij mee waren, zoals het gewelddadige optreden van Lumey (geuzenleider Willem van der Marck, RA), noemden ze een exces, een uitzondering. In latere generaties wilden protestantse en nationalistische historici graag uitleggen waarom de overwinning onvermijdelijk was en goed, en dat het een bittere strijd was tussen wij en zij. Maar dat geen van de partijen met Nederlandse soldaten werkte, lieten ze weg. Net als het feit dat die verschrikkelijke Spanjaarden gewoon de wettige regering vormden. Door dat soort dingen weg te laten werd het een simpeler verhaal, en een verhaal waar mensen trots op konden zijn.’

Maar niet een verhaal dat overal gedeeld werd. In Brabant en Limburg, bijvoorbeeld.
‘Brabant is in de zeventiende eeuw door het noorden veroverd en als Generaliteitsland bij de Republiek gevoegd, als een soort kolonie. Zo werd het ook bestuurd, vanuit Den Haag. Delen van het huidige Limburg kwamen er later bij. In de negentiende eeuw verrezen er monumenten, op de openbare scholen leerden de inwoners over Willem van Oranje, maar nooit hebben ze gedacht: dit is ons verhaal. Wel zie je dat katholieken zich in negentiende eeuw erin gaan schrijven, omdat in de Tachtigjarige Oorlog ook strijders van katholieken huize meevochten.’

In uw voorwoord wijst u op de traditionele visie op 1572, die is bepaald door een Hollands-protestantse invalshoek. Welke bevindingen uit andere hoek werpen een nieuw licht op die visie?
‘Een student van ons, Johan Visser, heeft voor zijn eindscriptie het beruchte bloedbad van Zutphen beschreven. Hij is in de bronnen gedoken, heeft andere aangeboord en nieuwe ontdekkingen gedaan (namelijk dat de slachtpartij onder burgers waarschijnlijk nooit heeft plaatsgevonden. Zie Vissers dit jaar verschenen boek: Zutphen 1572. De geschiedenis van een bloedbad, RA). Daar heeft hij een heel goed cijfer voor gekregen. Zo zijn er meer studenten met interessant, nieuw onderzoek. Maar ook een gevestigd historicus als Henk van Nierop heeft in Het verraad van het Noorderkwartier al boeiende episoden beschreven die een groot publiek hebben bereikt. In ons boek hebben wij al die nieuwe en oudere kennis nog eens op een rijtje willen zetten.’

Wat heeft u verrast?
‘Hoe gewelddadig het er destijds aan toeging. En wat er gebeurt als het recht van de sterkste heerst. Omdat Willem van Oranje en Alva met andere dingen bezig waren dan die noordelijke gewesten, gingen gewapende mannen daar de dienst uitmaken. Een heel actueel verhaal eigenlijk, dat laat zien waar je een rechtsstaat met functionerende rechtbanken voor nodig hebt. Het optreden van die protestantse geuzen en soldaten met geweren was niet onlogisch. Zij hadden moeten vluchten, al hun bezittingen waren afgenomen en als ballingen streden zij voor teruggave en voor eerherstel. Wanneer ze terugkeerden naar hun eigen stad of dorp, eisten ze hun bezit op. En de huur van de afgelopen jaren, wie ging die betalen? Dan had je nog de katholieke kerk, die een hoop roerend en onroerend goed bezat en waarop de ballingen woedend waren.’

De Donbas in Oekraïne in 2014 is net de zestiende eeuw.

Wat had er moeten gebeuren?
‘De situatie vergde onmiddellijke politieke keuzes, maar de nieuwe stadsbestuurders waren óók ex-ballingen. Geuzenleider Diederik Sonoy, die namens Willem van Oranje stadhouder was van het Noorderkwartier (het noordelijk deel van huidig Noord-Holland, RA), informeerde op zeker moment of het goed was zoals de zaken verliepen. Oranje antwoordde dat Sonoy dat maar aan de Staten van Holland moest vragen. Hij liet het dus gebeuren. Chaos. Ik heb net Aleksandra van Lisa Weeda gelezen, over de opstand in de Donbas in Oekraïne in 2014. Daarin wordt beschreven hoe het gaat, en het is net de zestiende eeuw. Opeens staan er mannen voor je deur, de nieuwe machthebbers, die zeggen: ‘Jij moet nu een heffing betalen.’ Wat gebeurt er als je niet betaalt? Dan word je volgende dag ergens dood gevonden. Over dat type geweld hebben we het.’

Moeten we nu spreken van de Tachtigjarige Oorlog, de Nederlandse Opstand of van jullie burgeroorlog in de Nederlanden?
‘De term ‘Tachtigjarige Oorlog’ is een aantal decennia geleden min of meer ingeruild voor ‘Nederlandse Opstand’. Het conflict zag er namelijk niet de hele tijd uit als een klassieke oorlog. Eerst was het een opstand tegen belastingen of voor godsdienstvrijheid, daarna een reguliere oorlog en vanaf 1621 ging het meer over overzeese handel en koloniën. Met de term ‘opstand’ kon je makkelijker vergelijken met revoltes in het buitenland, was het idee. Zo ben ik opgeleid. Toch ging ik weer spreken van ‘de Tachtigjarige Oorlog’.’

‘Als je namelijk wil begrijpen waarom de oorlog tachtig jaar kon duren, dan moet je ook de volgende fase snappen. De reden van die lange duur was dat de Nederlandse elite veel geld verdiende aan de oorlog, en hem keer op keer aan de belastingbetaler wist te verkopen door te refereren aan de opstand van het prille begin. We kunnen geen vrede met Spanje sluiten, werd gezegd, denk aan de wrede hertog van Alva! De Spanjaarden hebben ons tot slaaf willen maken! Straks wordt de Spaanse Inquisitie weer ingevoerd! Maar Alva was toen al vijftig jaar weg. Dus de propaganda uit het begin van de oorlog bleef nog heel lang actief. Dat is een bekend verschijnsel. Kijk naar de Russische president Vladimir Poetin: die haalt de Tweede Wereldoorlog en zelfs Peter de Grote erbij om zijn oorlog in Oekraïne te rechtvaardigen.’

Onze kijk op het verleden verandert toch ook?
‘Continu. In de jaren zeventig ging het erom of de oorlog niet een klassenstrijd was. In de jaren tachtig vroegen historici zich af hoe gewone mensen hem beleefden. Naar de huidige inzichten speelt geld een grote rol. Wie betaalde de legers? Waarom hebben de Nederlanders de oorlog zo lang kunnen volhouden? Omdat ze een manier vonden om hem te financieren. Dat was net zo belangrijk als de verrichtingen op het slagveld. In ons boek zie je trouwens ook goed hoe je een oorlog voert zónder geld. Willem van Oranje had vaak moeite om zijn soldaten te betalen, Alva net zo. Geld was het alfa en omega van succesvolle oorlogvoering.’

Vindt u de term ‘Gouden Eeuw’ nog bruikbaar, gezien alle gruwelijkheden – slavernij, oorlog, diepe armoede – die die periode mede kenmerken?
‘Het is geen term waar ik aan gehecht ben. Ik vind het ook prima om van de zeventiende eeuw te spreken, zoals het Amsterdam Museum doet. Ik snap de tegenbeweging wel.’

Is het een term die stamt uit de nationalistische negentiende eeuw?
‘Dat heb ik eens uitgezocht. Het begrip ‘Gouden Eeuw’ is met name sinds 1995 enorm in de mode geraakt. In de negentiende eeuw hadden ze het er ook wel over, maar daarna verwees het vooral naar de schilderkunst, met Rembrandt en Vermeer en zo. Eind jaren tachtig gebruikte de Britse historicus Simon Schama hem in zijn boek The embarrassment of riches: An interpretation of Dutch culture in the Golden Age. Amsterdam, toentertijd een verpauperde stad, ging ‘Gouden Eeuw’ vervolgens inzetten voor de eigen citymarketing. En medio jaren negentig las Frits Bolkestein (toenmalig politiek leider van de VVD, RA) het boek The first modern economy van de geschiedkundigen Jan de Vries en Ad van der Woude. Hij raakte helemaal geïnspireerd en dacht: de economische ideeën van toen moeten we extrapoleren naar nu. En hij werd gehoord, want zijn partij zat toen in de regering, hè.’

Het is toch ook een algemeen gebruikte term?
‘Ja, voor een bloeiperiode, zoals zoveel landen hebben gehad. Maar als je ziet hoe rond het jaar 2000 bij ons over de Gouden Eeuw werd geschreven en gedacht, dan verrast het je hoe ongegeneerd opgewekt iedereen die associeerde met creatieve industrie, innovatie, globalisering, ondernemerschap en ‘de VOC-mentaliteit’. Alleen blijkt die mentaliteit ook te bestaan uit het tot slaaf maken van mensen overzee. Kortom, er werd nogal selectief gewinkeld.’ 

1572. Burgeroorlog in de Nederlanden. Door Raymond Fagel en Judith Pollmann (Prometheus, 2022)

Zie ook:
1572: Waarin Alva’s blik, door al die watergeuzen, troebel wordt (1)
1572: Waarin Alva’s blik, door al die watergeuzen, troebel wordt (2)

Het bericht De Tachtigjarige Oorlog, een soort Oekraïne verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
https://rogerabrahams.nl/de-tachtigjarige-oorlog-een-burgeroorlog/feed/ 0 1578
Was Rampjaar 1672 het einde van de Gouden Eeuw? ‘Zeker niet.’ https://rogerabrahams.nl/was-rampjaar-1672-het-einde-van-de-gouden-eeuw-zeker-niet/ https://rogerabrahams.nl/was-rampjaar-1672-het-einde-van-de-gouden-eeuw-zeker-niet/#respond Fri, 28 Oct 2022 14:03:00 +0000 http://rogerabrahams.nl/?p=1556 In het jaar 1672 werd de Nederlandse republiek aangevallen door liefst vier buitenlandse machten tegelijk. Het zogeheten Rampjaar staat bekend als het einde van de Gouden Eeuw, maar klopt dat wel? ‘Zeker niet,’ stelt hoogleraar Maarten Prak. ‘Margaretha [lag] in de nacht van 12 juni al een paar uur in haar hemelbed. Rond een uur...

Het bericht Was Rampjaar 1672 het einde van de Gouden Eeuw? ‘Zeker niet.’ verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
De Franse koning Lodewijk XIV steekt op 12 juni 1672 de Rijn over en trekt Nederland binnen. Door Adam Frans van der Meulen, 1672–1690 (Rijksmuseum)

In het jaar 1672 werd de Nederlandse republiek aangevallen door liefst vier buitenlandse machten tegelijk. Het zogeheten Rampjaar staat bekend als het einde van de Gouden Eeuw, maar klopt dat wel? ‘Zeker niet,’ stelt hoogleraar Maarten Prak.

‘Margaretha [lag] in de nacht van 12 juni al een paar uur in haar hemelbed. Rond een uur of twee vloog de deur open en stormde haar zoon naar binnen, hijgend van zijn wilde galop. Het moment waarop ze zich zo lang had voorbereid was aangebroken. Ze schoot in haar kleren en riep haar personeel bij elkaar.’ Paniek op kasteel Amerongen, zo beschrijft historicus Luc Panhuysen in zijn dit jaar verschenen boek Rampjaar 1672. Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte. De Fransen kwamen eraan! Het leger van koning Lodewijk XIV was de Rijn overgestoken, op slechts vijftig kilometer afstand. Margaretha’s zoon Godard, officier in het leger van de prins van Oranje, kwam zijn moeder midden in de nacht hoogstpersoonlijk waarschuwen. Haar echtgenoot, diplomaat Godard Adriaan van Reede, was in Berlijn. Ondertussen stroomden ook elders in Nederland vele dorpen en steden leeg. ‘Een deel van de vluchtelingen nam de boot. Vanuit Harderwijk, Kampen en andere plaatsen aan de Zuiderzee staken kleine en grote vaartuigen over naar Hoorn, Monnickendam en Edam.’ In Amerongen vluchtte Margaretha als een van de weinigen in een koets. ‘De opkomende ochtendzon onthulde een ware exodus. Vervuld van ontzetting en medelijden zag ze hoe “de mannen en vrouwen langs de weg [gingen] en [huilden] als kinderen.”’

Redeloos, radeloos, reddeloos
Het jaar 1672 geldt als het meest traumatische jaar in de Gouden Eeuw van het toenmalige Nederland. Het volk was redeloos, het bestuur radeloos en het land reddeloos, gaat het gezegde. De Gouden Eeuw zou ermee ten einde komen. Nu, 350 jaar later, wordt van alle kanten teruggeblikt. De Maand van de Geschiedenis staat in het teken van ramp en tegenspoed, er zijn symposia en tentoonstellingen en natuurlijk boeken, zoals het geprezen werk van Panhuysen. Op televisie brengt de NTR de geschiedenisserie Het Rampjaar 1672, in zeven delen, die deze week de rol van Engeland belicht. Wij horen u denken: Engeland? Wat hadden de Engelsen ermee te maken? Wat gebeurde er ook weer precies en hoe dramatisch was het nou helemaal? ‘Er hebben zich in de Nederlandse geschiedenis grotere rampen voorgedaan,’ relativeert Maarten Prak onmiddellijk. De hoogleraar van de universiteit van Utrecht geeft lezingen in het kader van de Rampjaarherdenking en is (net als Panhuysen, en vele collega’s) te zien in de NTR-serie. ‘Denk aan de Tweede Wereldoorlog of de Watersnoodramp. Een van de dingen die je kan zeggen over 1672 is dat het niet een jaar van enorme sterfte is geweest.’ Toch noemt Prak de term Rampjaar op zijn plaats. ‘Het voortbestaan van een onafhankelijk Nederland hing aan een zijden draadje.’

De wraak van de Zonnekoning
Kort gezegd: in 1672 werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden – de voorloper van onze huidige staat – aangevallen door vier buitenlandse mogendheden, namelijk Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen. De lange uitleg houdt in dat dit grotendeels het werk was van één man: Lodewijk XIV, koning van Frankrijk. De Zonnekoning wilde zijn territorium uitbreiden tot aan de Rijn. Vijf jaar eerder was hij de Zuidelijke Nederlanden binnengevallen, grofweg het huidige België. De Republiek zag Frankrijk graag als vriend, maar niet als buur. Ze had daarop een verbond gesloten met Engeland en Zweden en dreigde naar de wapenen te grijpen als Lodewijk zich niet terugtrok. Knarsetandend had de Franse koning toegegeven. Sindsdien zon hij op wraak. Hij zou het de Nederlanders betaald zetten. Zijn eerste stap ging naar de Engelse koning Karel II.

De Engelsen wilden Vlissingen en Cadzand
‘Engeland had een haat-liefdeverhouding met de Republiek,’ legt Prak uit. ‘De Hollanders waren de vrachtvervoerders van Europa en hadden daar veel succes mee. Dat wilden de Engelsen ook wel. En op de wereldzeeën heerste een enorme concurrentie tussen Nederlandse en Engelse kooplieden.’ Om een stuk van de koek af te snoepen, stelde Engeland onder andere importbeperkingen in en voerde handelsoorlogen tegen de Republiek (dit is de periode waarin Nieuw Amsterdam New York werd en het Engelse Suriname Nederlands). Er waren ook overeenkomsten. De Engelsen hingen het protestantse geloof aan, net als de Nederlanders. Bovendien was de zus van Karel II de moeder van Willem III, prins van Oranje. Toch ging het mis. Prak: ‘Dat had te maken met religieuze opvattingen. Aan het hof in Londen won het katholicisme aan invloed, vooral bij de koning. Karel II wendde zich af van de Republiek en stapte over naar Frankrijk.’ Lodewijk XIV was overtuigd katholiek. De twee monarchen sloten in 1670 een geheim verdrag, waarin stond dat Frankrijk de Republiek over land zou aanvallen en Engeland op zee bijstand zou leveren. Frankrijk kreeg Brabant, Engeland Vlissingen en Cadzand en de rest mocht naar de prins van Oranje. Na Engeland was Zweden aan de beurt. Lodewijk kocht de Zweedse koning om en wist tenslotte de bisschoppen van Keulen en Münster bij zijn oorlogsplannen te betrekken. Via hun gebied kon zijn leger namelijk de grens met de Republiek bereiken zonder door de Zuidelijke Nederlanden of de Duitse gebieden te banjeren – dat had hij de Duitse keizer beloofd. Toen 1672 aanbrak, was de Zonnekoning er klaar voor.

Oorlog, zo passé
De Republiek niet. Daar was oorlog iets van vroeger geworden. Het land dat was ontstaan uit de Tachtigjarige Oorlog (1568–1648, zie hier de eerste delen van mijn jaarverslagen) had zich sinds de vrede met de Spanjaarden ontwikkeld tot een van de welvarendste gebieden van Europa en zelfs tot een wereldmacht. Geld ging naar de vloot, ten behoeve van de handel op zee. Het gezamenlijke landleger was sterk ingekrompen. Dit was geheel naar de zin van Holland, het rijkste en machtigste gewest, waar de koopliedenmetropool Amsterdam lag. De Hollandse raadpensionaris Johan de Witt gold als de belangrijkste bestuurder van de Republiek. Zijn politieke tegenspeler was de al eerder genoemde prins Willem III (1650–1702). Willem pleitte voor een sterk leger, met hemzelf aan het hoofd ­– die functie kwam hem toe als nazaat van Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands, zo vonden hij en vele anderen. De Witt had de prins zo lang mogelijk weg proberen te houden van de macht, nadat Willems vader in 1650 een staatsgreep had gepleegd. De Franse oorlogsdreiging werd echter steeds voelbaarder en in februari 1672 werd Willem III alsnog benoemd tot kapitein-generaal. Haastig begon hij aan de wederopbouw van leger en verdedigingswerken. Te laat.

Portret van Willem III (1650-1702), prins van Oranje. Door Willem Wissing, 1680–1710 (Rijksmuseum)

De aanval
Het was op 27 maart dat Engeland, enkele dagen nadat het zonder waarschuwing een Nederlandse koopvaardijvloot had aangevallen bij het eiland Wight, de Republiek de oorlog verklaarde. Frankrijk volgde op 6 april. Onder leiding van Lodewijk XIV zette het sterkste en grootste leger van Europa, van het met twintig miljoen zielen grootste land, zich in beweging. Met zo’n 118.000 voetsoldaten en 12.500 ruiters was het viermaal zo groot als het leger van de Republiek. De Fransen lieten Maastricht links liggen en sloegen toe in het oosten, waar ze begin juni de Rijn overstaken bij Tolhuis in Gelderland – dit was het nieuws dat de kasteelvrouwe van Amerongen op de vlucht deed slaan. De Republiek werd overrompeld. Terwijl de bisschoppen van Münster en Keulen naar het noorden trokken, koerste Lodewijk westwaarts. Binnen enkele weken vielen Gelderland, Overijssel, Utrecht en Drenthe. Lodewijk XIV nam zijn intrek in slot Zeist. Na de inname van Deventer en Zwolle werd ook de stad Groningen belegerd. Aan het einde van de zomer was de Republiek grotendeels in buitenlandse handen. Het bestuur trok zich terug in het westen, achter de ondergelopen polders van de Hollandse Waterlinie.

De lynchpartij
De invasie leidde tot volksopstanden. In Holland en Zeeland, beide nog niet bezet, keerden woedende burgers zich tegen hun bestuurders en riepen om Willem III. De Witt trad af, onder grote druk. Het kookpunt werd bereikt op 20 augustus. In Den Haag sleurde een Oranjegezinde menigte De Witt en zijn broer Cornelis, die verdacht werd van het beramen van een moordaanslag op de prins, uit de Gevangenpoort en scheurden hen letterlijk uiteen. Naakt werden ze opgehangen, hun tongen en vingers afgesneden en verkocht. Sommige burgers kauwden op hun ingewanden. Het zou de laatste politieke moord van Nederland zijn tot aan de aanslag op Pim Fortuyn in 2002.

De ommekeer
Hoewel tijdgenoten het beslist niet zo voelden, keerde na die gitzwarte zomer het tij. De Fransen kwamen niet verder dan de Waterlinie. Münster en Keulen gaven eind augustus het beleg van Groningen op. In het volgende jaar – de gebeurtenissen beperkten zich namelijk niet tot het Rampjaar 1672 – schoten de Duitse keizer en Spanje te hulp en behaalde Willem III belangrijke militaire successen. En wat te denken van de oorlog op zee? Tot drie keer toe versloeg admiraal Michiel de Ruyter met een kleinere vloot een Engelse invasiemacht. Karel II ondertekende in februari 1674 een vredesverdrag, een paar maanden later gevolgd door de bisschoppen van Münster en Keulen. Nu was alleen Frankrijk nog over. Lodewijk XIV, inmiddels verdreven naar de Zuidelijke Nederlanden, stribbelde nog even tegen. Met de Vrede van Nijmegen van 1678 was het Rampjaar dan definitief voorbij.

Veranderingen
Betekende het Rampjaar 1672 het einde van de Gouden Eeuw? ‘Zeker niet,’ zegt Prak. ‘Er volgden nog heel veel goede jaren.’ Geschiedkundig onderzoek heeft met name op economisch gebied nieuwe inzichten opgeleverd. ‘In de tijd dat ik studeerde, was het idee: die ballon van de Gouden Eeuw liep na het Rampjaar betrekkelijk snel leeg. Dat blijkt dus niet zo te zijn.’ De financiële dienstensector groeide, net als – een wrang feit – de op slavernij gebaseerde plantage-economie in Suriname. Nog een halve eeuw floreerde de stad Amsterdam. Toch bleek er iets wezenlijks veranderd. De spectaculaire groei van eerdere jaren was voorbij. Boekverkopen gingen minder hard en de textielindustrie kreeg te maken met regelrechte achteruitgang. Het aantal schilders daalde sterk, omdat hun moderne kunst uit de mode raakte. De Republiek kwam in heftige geldproblemen terecht. Dat zorgde voor ruzie tussen de gewesten: Holland vond dat de rest maar eens de geldbuidel moest trekken, terwijl het zelf te horen kreeg dat het naliet hervormingen door te voeren. ‘Op de lange termijn heeft 1672 een soort verlamming in de Nederlandse politiek voortgebracht die pas onder koning Willem I (vanaf 1815, red.) losgetrokken kon worden,’ zegt Prak.

Bankroet
De zorgen om de openbare financiën waren een direct gevolg van het Rampjaar, vervolgt de hoogleraar. ‘Een van de fundamentele veranderingen die het Rampjaar 1672 teweegbracht, is dat de Republiek zichzelf existentieel bedreigd zag door een nieuwe tegenstander: Lodewijk XIV.’ Een gevaarlijker vijand dan Spanje ooit was, want Parijs lag veel dichterbij. Om een nieuwe bezetting te voorkomen, deed Willem III enorme investeringen in leger en vloot. ‘Daarvoor moesten de belastingen omhoog en nieuwe leningen afgesloten. De schuldenlast nam geweldig toe.’ Totdat in 1715 het ondenkbare gebeurde: de Republiek kon de rente niet meer betalen. Bankroet. Een enorme schok, aldus Prak. ‘De Republiek stond bekend als een zeer kredietwaardige staat. Zo zag zij zichzelf ook.’ Er moest bezuinigd worden. Op pijnlijke wijze werd duidelijk dat de Republiek niet langer een hoofdrol kon spelen op het internationale toneel zoals zij dat in de zeventiende eeuw decennialang gedaan had. Met name de Engelsen sprongen in het gat. ‘Engeland groeide in de achttiende eeuw uit tot een grotere mogendheid, zowel op zee als economisch gezien. Je kunt zeggen dat het in de internationale verhoudingen de plaats van de Republiek heeft ingenomen.’

Dit artikel verscheen eerder in de VARAgids.

Het bericht Was Rampjaar 1672 het einde van de Gouden Eeuw? ‘Zeker niet.’ verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
https://rogerabrahams.nl/was-rampjaar-1672-het-einde-van-de-gouden-eeuw-zeker-niet/feed/ 0 1556
In de Italiaanse serie ‘De geniale vriendin’ spreken ze geen Italiaans https://rogerabrahams.nl/in-de-italiaanse-serie-de-geniale-vriendin-spreken-ze-geen-italiaans/ https://rogerabrahams.nl/in-de-italiaanse-serie-de-geniale-vriendin-spreken-ze-geen-italiaans/#comments Thu, 16 Jun 2022 14:40:08 +0000 http://rogerabrahams.nl/?p=1539 Nou ja, een beetje. Maar de voertaal van de gelauwerde televisieserie – die ook wel L’amica geniale of My brilliant friend wordt genoemd en waarvan het derde seizoen nu begint – is Napolitaans. Dat is een taal met een eigen geschiedenis, een eigen grammatica en één superbekend woord (uit een andere context). Aan tafel bij...

Het bericht In de Italiaanse serie ‘De geniale vriendin’ spreken ze geen Italiaans verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
Lila (links, Gaia Girace) en Elena (Margherita Mazzucco)
in het tweede seizoen van De geniale vriendin

Nou ja, een beetje. Maar de voertaal van de gelauwerde televisieserie – die ook wel L’amica geniale of My brilliant friend wordt genoemd en waarvan het derde seizoen nu begint – is Napolitaans. Dat is een taal met een eigen geschiedenis, een eigen grammatica en één superbekend woord (uit een andere context).

Aan tafel bij de Greco’s. Elena doet het zo goed op school dat ze in Pisa wil doorstuderen. Haar moeder, een ongeschoolde huisvrouw in een Napolitaans gezin, ziet zo’n Noord-Italiaans avontuur niet zitten. ‘Hoe kun je daar leven, zonder geld?’ blaft ze haar dochter toe, kissebissend tussen aanrecht en eettafel. ‘Houd op, ik wil die onzin niet horen!’ Als door een wesp gestoken komt Elena van haar stoel. ‘Het is geen onzin!’ roept ze. ‘Ik wil doorleren. Ik heb altijd meegewerkt, in huis geholpen en opgepast. Nu niet meer. Nu bepaal ík wat ik doe! Ik ga naar Pisa, of jullie het willen of niet.’ Vader Greco probeert de boel te sussen. ‘Niet overdrijven, Lenù,’ zegt hij. ‘Doe wat je moet doen, maar wij kunnen je nu niet helpen.’ Moeder trakteert haar dochter op een minachtend handgebaar. ‘Ga maar naar Pisa! Wat kan ons dat schelen?’ Ze draait zich om en begint in het afwaswater te rommelen. ‘Ik heb altijd al geweten dat je je beter voelt dan mij en de rest.’

Taal = klasse
Een scène uit het tweede seizoen van De geniale vriendin, de bewierookte dramaserie die vrijdag begint aan haar derde reeks (klik hier voor de trailer). L’amica geniale luidt de oorspronkelijke titel (internationaal: My brilliant friend), want de serie is van Italiaans-Amerikaanse makelij en volgt de vier zogeheten ‘Napolitaanse romans’ van de Italiaanse bestsellerauteur Elena Ferrante. Seizoen drie is gebaseerd op het derde boek, het vierde en laatste staat in de steigers. Alles draait om de hartsvriendinnen Elena ‘Lenù’ Greco (gespeeld door Margherita Mazzucco) en Raffaella ‘Lila’ Cerullo (Gaia Girace), die opgroeien in een volkswijk in Napels in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Armoede en klassenverschillen spelen er een grote rol en wie ze wil overwinnen, heeft onderwijs nodig. De hierboven beschreven scène maakt duidelijk tot welke wrijving die situatie leidt. Heerlijk, een serie die bol staat van dat prachtige Italiaans, denkt u nu? Mis. Hoewel de romans in die taal zijn geschreven, kiest de televisiebewerking voor iets heel anders: het Napolitaans.

Dialecten en talen
De taal van Napels staat net zo ver af van het Italiaans als het Nederlands van het Duits. Zelfs Spaans en Portugees lijken nog meer op elkaar. Hoe kan dat? Wel, Italië is een lappendeken van tongvallen. Napolitaans behoort tot een groep dialecten (we gebruiken de termen ‘taal’ en ‘dialect’ door elkaar, want taalkundig bestaat er geen verschil) die in Midden- en Zuid-Italië gesproken wordt: grofweg alles onder Rome, maar een stukje hak en punt van de laars horen er niet meer bij en Sicilië ook niet. ‘In veel landen is op een bepaald moment in de geschiedenis een van de dialecten gekozen tot standaardtaal,’ legt taalwetenschapper Laura Migliori uit. Migliori doceert aan de universiteiten van Leiden en Utrecht en doet onderzoek naar Romaanse dialecten, waaronder die van Zuid-Italië. ‘In Italië was dat, in de veertiende eeuw, het geschreven fiorentino van Florence.’

‘O sole mio
Het was de periode waarin de hoofdstad van Toscane uitgroeide tot literair brandpunt dankzij maestro’s die in de volkstaal gingen schrijven: Dante (De goddelijke komedie), Boccaccio (Decamerone) en Petrarca (Il canzoniere). Hun taal werd toonaangevend. Napels lag echter zo’n vijfhonderd kilometer naar het zuiden en kende zijn eigen cultuur. Bijna zeshonderd jaar lang, van 1266 tot 1816, was het de hoofdstad van een onafhankelijke staat: het Koninkrijk van Napels. In de lokale taal, die zich uit het Latijn had ontwikkeld, verscheen literatuur, poëzie, theaterstukken en opera’s. De Napolitaanse liedkunst is wereldberoemd geworden – ‘‘O sole mio’ bijvoorbeeld. Ook ‘‘O surdato ‘nnammurato’, dat de supporters van voetbalclub Napoli hartstochtelijk meezingen, heeft een Napolitaanse tekst. En wat te denken van ‘Tu vuò fà l’americano’ uit 1956, dat u kent van de geremixte versie?

Mezzogiorno
De eenwording van Italië in 1861 bestendigde echter de situatie en door de opkomst van de massamedia na de Tweede Wereldoorlog groeide het literaire Florentijns definitief uit tot de nationale taal. Toch zijn de dialecten verre van verdwenen, zegt Migliori. ‘Het Italiaans dat tegenwoordig de standaard is, blijft een geschreven model. Er is geen streek in Italië waar je er moedertaalsprekers van aantreft. Vrijwel iedereen gebruikt zijn lokale dialect of een regionale variant van de standaardtaal.’ Wel bestaat er een verschil in waardering. ‘In Noord-Italië zijn ze trotser op hun dialecten. Mogelijk omdat er veel kernen liggen die vroeger rijke hoofdsteden waren: Venetië, Milaan, Turijn, Genua.’ In Zuid-Italië had je alleen Napels, Palermo en een handjevol plaatsen. Het platteland eromheen was arm. Nog steeds geldt het Mezzogiorno, een gebied dat het hele voormalige Koninkrijk van Napels beslaat, plus Sicilië en Sardinië, als economisch achtergebleven. De taal die de inwoners spreken wordt dan ook geassocieerd met gebrek, boersheid, weinig scholing, een lage sociale status en daarmee samenhangende criminaliteit – zoals de camorra, de maffiaorganisatie van Napels. ‘In het Zuiden bestaat een sterk taboe ten opzichte van het dialect,’ vat Migliori samen.

Hoe klinkt Napolitaans?
Hoe klinkt dat Napolitaans nu eigenlijk? Na een paar afleveringen van De geniale vriendin vallen de vele b’s en d’s op – stemhebbende plofklanken die de stembanden doen trillen, in tegenstelling tot de stemloze p’s en t’s. Ook is de oe-klank alomtegenwoordig. Verder doet Napolitaans minder zangerig aan dan Italiaans. Dat komt omdat een klinker aan het eind van een woord vaak wordt uitgesproken als de stomme e (zoals de e in ‘lopen’), waardoor de medeklinker die ervoor staat de aandacht trekt. Riturnato (Napolitaans voor ‘teruggekomen’) klinkt dus als riturnat’. In het Italiaans zou het ritornato zijn. Hetzelfde gebeurt met veel voorkomende termen uit de serie als tras’ (‘kom binnen’, in het Italiaans: entra) en ‘o sacc’, (‘ik weet het’, uit te spreken als ‘o satsj’. Italiaans: lo so). Deze stomme e wordt een sjwa genoemd in de taalwetenschappen en is een hoofdkenmerk van de Zuid-Italiaanse dialecten. De meeste klinkers zonder klemtoon veranderen in zo’n sjwa. ‘Maar er bestaan ook grammaticale verschillen,’ benadrukt Migliori. ‘De zin “Ik roep Mario” luidt in het Italiaans bijvoorbeeld: Chiamo Mario. In Napels zeggen ze: Chiam’ a Mario.’ Met het voorzetsel a ertussen dus, indien het lijdend voorwerp een persoon is. Net als in het Spaans. ‘En bezittelijke voornaamwoorden worden achter het woord geplakt waar ze bij horen als het om familieleden gaat. “Mijn vader” is in het Italiaans mio padre, maar in het Napolitaans patreme. En ze hebben ook andere werkwoordsvormen.’

Capisc’?
De ruimte ontbreekt om dieper op de materie in te gaan, maar één spectaculair feit krijgt u nog cadeau. Hoewel de taal onder druk staat, spreken naar schatting nog steeds zes à zeven miljoen mensen Napolitaans. Een deel van hen woont in de Verenigde Staten. Miljoenen Zuid-Italianen emigreerden daarnaartoe in de decennia rond 1900, om de armoede te ontvluchten. De misdadigers onder hen, met name Sicilianen, legden in New York het fundament van de beruchte Amerikaanse maffia. Daar zijn later fameuze films en series over gemaakt: moderne klassiekers als The Godfather, Goodfellas en The Sopranos. En waarmee besluit een gangster in zo’n film zijn instructie aan een huurmoordenaar of zijn dreigement aan een tegenstander? Met iets wat klinkt als ‘kapiesj’. Dat is niet capisci, Italiaans voor ‘snap je’ of ‘begrepen’, maar de Siciliaanse variant ervan. Napolitaans kent precies hetzelfde woord, met precies die Zuid-Italiaanse sjwa. Dus zeg het maar eens hardop, en besef dat u zonder het te weten al een woordje Napolitaans kende voordat u aan dit artikel begon: capisc’.

Het derde seizoen van De geniale vriendin is vanaf donderdag 16 juni 2022 te streamen via NPO Plus en vanaf 17 juni wekelijks te zien op NPO 2 en NPO Start.

Een versie van dit artikel verscheen eerder in de VARAgids.

Het bericht In de Italiaanse serie ‘De geniale vriendin’ spreken ze geen Italiaans verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
https://rogerabrahams.nl/in-de-italiaanse-serie-de-geniale-vriendin-spreken-ze-geen-italiaans/feed/ 1 1539
Zo leer je zeven talen (lezen) in zeven dagen https://rogerabrahams.nl/zo-leer-je-zeven-talen-lezen-in-zeven-dagen/ https://rogerabrahams.nl/zo-leer-je-zeven-talen-lezen-in-zeven-dagen/#respond Mon, 13 Jun 2022 13:34:08 +0000 http://rogerabrahams.nl/?p=1549 ‘De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld,’ zei filosoof Ludwig Wittgenstein. Zo bezien belooft het nieuwe boek van Gaston Dorren uw universum ernstig te vergroten: het heet Zeven talen in zeven dagen. Hoe dan? Gaston Dorren, misschien wel mijn favoriete taalschrijver, kwam vaker aan bod op dit blog. Ik publiceerde al...

Het bericht Zo leer je zeven talen (lezen) in zeven dagen verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
Dit Noorse waarschuwingsbord ‘geldt voor heel Spitsbergen’.

‘De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld,’ zei filosoof Ludwig Wittgenstein. Zo bezien belooft het nieuwe boek van Gaston Dorren uw universum ernstig te vergroten: het heet Zeven talen in zeven dagen. Hoe dan?

Gaston Dorren, misschien wel mijn favoriete taalschrijver, kwam vaker aan bod op dit blog. Ik publiceerde al eens een hoofdstuk uit zijn boeken Babel en De Dutchionary en sprak hem over zijn opmars in de Engelstalige wereld. Nu heeft Dorren voor het eerst iets geschreven dat op een leerboek lijkt. In Zeven talen in zeven dagen biedt hij een introductie in het Fries, Deens, Noors, Zweeds, Italiaans, Spaans én Portugees. Een interview.

Zeven talen in zeven dagen: dat klinkt wel héél ambitieus.
Het is onmogelijk om binnen een week een vreemde taal te leren spreken. Maar als je je zeven dagen lang verdiept in de talen die in dit boek staan, dan kom je op het gebied van lezen heel ver. Vooral omdat wij Nederlanders over meer voorkennis beschikken dan we denken. We kennen Nederlands en Engels en hebben op school een beetje Duits en Frans gehad. Dat is een goede basis. Kijk, voordat je perfect Deens of Italiaans kent, ben je vijf jaar verder. Maar – net als op veel andere terreinen – in zo’n eerste week ga je zienderogen vooruit.

Hoe doe je dat dan?
Op de eerste plaats moet je een beetje durven. Het hoeft allemaal niet perfect te zijn. Als je een tekst voor vijftig procent kunt lezen, heb je al een aardig idee van wat er staat. Er zullen hele zinnen zijn die je niet begrijpt, maar dat hindert niet. Denk gewoon: ik ga lekker puzzelen. Ten tweede heb je natuurlijk inhoud nodig. Context is daarbij van belang. Waar zie je de tekst? Staan er afbeeldingen bij? Gaat het om een menukaart die je in je handen hebt, dan weet je alvast dat die om eten draait en niet om het periodiek systeem der elementen. Het derde en allerbelangrijkste aspect gaat om patronen herkennen. De talen van West-Europa hebben eeuwenlang nauw contact met elkaar gehad. Ze verschillen, maar er zit ook veel regelmaat in. Neem het Nederlandse woord ‘kwaliteit’. In het Engels is dat quality. De uitgang -teit is daar dus -ty. Dat kun je doortrekken. De Scandinavische tegenhanger is -tet, de Spaanse -dad, in het Portugees is het -dade en in het Italiaans -tà. Van dit soort patronen bestaan er tientallen. Die kun je je in een paar dagen eigen maken en als je dat doet, is het alsof de schellen je van de ogen vallen. Opeens herken je elementen in een tekst die eerst nog vreemd leek. Natuurlijk heb je ook een beetje woordenschat en grammatica nodig. Ook die staan in dit boek.

Sommige mensen zullen zeggen: je kunt ook gewoon Engels leren.
Toch ben ik ervan overtuigd dat dit een nuttige vaardigheid is. Het gaat me om teksten die je tegenkomt als je op reis bent: verkeersborden, opschriften, brochures, briefjes op hotelkamers, de lokale uitkrant, enzovoorts. Alleen op de meest toeristische plekken zijn die in het Engels vertaald. Als je door een Zweeds natuurpark loopt en er staat een bord dat waarschuwt voor beren, dan kun je dat maar beter meteen snappen. Uiteraard kun je Google Translate gebruiken, maar het is onhandig als je steeds je telefoon tevoorschijn moet halen. Verder geeft het een machtig gevoel van competentie, als je zeven talen een beetje kunt lezen. Het is te doen. Ook voor teksten in je eigen vakgebied. Ik spreek geen Portugees, maar ik heb pas toch echt een Portugees boekje over taalkunde gelezen. Omdat ik het jargon begrijp, en vanwege mijn kennis van andere talen.

Je boek bouwt op in moeilijkheidsgraad: eerst ‘temt’ de lezer Fries, dan Deens, aan het slot Portugees. Werkt die aanpak nog wanneer je bijvoorbeeld al Deens spreekt?
Ik ga inderdaad van makkelijk naar moeilijk. In het eerste hoofdstuk, de eerste ‘dag’, leg ik de methode uit. Voor het Fries staat één dag, voor de Scandinavische talen twee en voor de Zuid-Romaanse drie. Mocht je al Deens kennen, dan is het hoofdstuk over de Scandinavische talen leuker, want gemakkelijker. Toch zul je nog een hoop eyeopeners tegenkomen, denk ik. En het deel over de Zuid-Romaanse talen blijft iets om flink je tanden in te zetten.

Hoeveel aandacht besteed je aan spelling? Vaak is het zo dat als je de spelling- en uitspraakregels van een taal kent, je al flink op weg bent geholpen.
Ik begin ieder hoofdstuk met een stukje over spelling en uitspraak. Inderdaad: als je weet hoe de die regels in elkaar steken, dan herken je leenwoorden gemakkelijk. De meeste talen – behalve het Deens en het Nederlands – passen de spelling van buitenlandse woorden vrij rigoureus aan, waardoor ze een ander jasje krijgen. Neem ons woord ‘punt’. Dat is in het Frans point. De Scandinavische talen hebben dat Franse woord overgenomen, maar schrijven het anders: het Noors als poeng en het Zweeds zelfs als poäng. Dat leer je herkennen. Trouwens, ik ben eens in Noorwegen in het wild het woord foaje tegengekomen. Gewoon ‘foyer’ dus. Dat is toch genieten?

Hoe kwam je bij het idee van dit boek?
Als ik een vreemde taal lees die ik nooit geleerd heb, hoor ik soms terug: wat knap! Maar het is niet knap, het is een trucje. Ik gun andere mensen dat trucje ook én ik schrijf graag boeken, dus een en een is twee. Eigenlijk leg ik een soort goocheltruc uit. Al heeft het niet zoveel nut om te weten hoe je een vrouw doorzaagt of een konijn uit de hoed tovert. Dit wel.

Welk aspect van taal trekt jou persoonlijk het meest?
Wat ik in bijna al mijn boeken doe, is talen vergelijken. Hier doe ik dat in een avontuurlijke vorm, waarbij ik de lezer wil meeslepen. Eerder was het op de toeristische manier: kijk eens hoe mooi en interessant dit verschijnsel is. Dat beschrijven hoe talen op elkaar lijken en hoe ze op heel veel punten verrassend verschillend zijn – zeker buiten Europa – vind ik geweldig leuk. Mijn volgende project gaat daar ook weer over.

Ah! Welk taalboek zit er in je pen?
Ik wil graag voor de Engelstalige wereld een boekje schrijven over hoe je vreemde talen leert. Dat wordt dus een stapje eenvoudiger dan Zeven talen in zeven dagen. Engelstaligen hebben niet de reputatie veel vreemde talen te spreken – wat trouwens begrijpelijk is. Maar ze weten vaak niet eens hoe andere talen werken. Ze schrikken van naamvallen, van werkwoordvervoegingen en van onregelmatige meervouden. Voor diegenen die denken dat ze het niet kunnen of die niet weten hoe ze het aan moeten pakken, wil ik een algemene inleiding schrijven tot de Europese talen. Dat zijn er een hoop en daar kun je best veel over zeggen. Na de zomervakantie ga ik aan de slag.

Zeven talen in zeven dagen verschijnt op 14 juni 2022 bij uitgeverij Athenaeum.

Het bericht Zo leer je zeven talen (lezen) in zeven dagen verscheen eerst op Roger Abrahams.

]]>
https://rogerabrahams.nl/zo-leer-je-zeven-talen-lezen-in-zeven-dagen/feed/ 0 1549
Index already exists